ECLI:NL:RVS:2015:3850

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
201504296/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan Louisegroeveweg - Bramert-Noord en de ontvankelijkheid van de Vereniging Limburgse Land- en Tuinbouw Bond

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 16 december 2015, wordt het besluit van de raad van de gemeente Stein om het bestemmingsplan "Louisegroeveweg - Bramert-Noord" vast te stellen, onder de loep genomen. De vereniging Limburgse Land- en Tuinbouw Bond, gevestigd te Roermond, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 oktober 2015, waarbij de vereniging werd vertegenwoordigd door mr. P.M.E.P.J. Joosten en ing. P.H.M. Alberti, en de raad door ir. P.J.J. Joppen en mr. R. Förster.

De Raad overweegt dat de vereniging als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zij de belangen van agrariërs in Stein behartigt. De Afdeling concludeert dat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de zes woningen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen, niet in strijd zijn met de belangen van de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving. De Afdeling wijst op de noodzaak voor de raad om de gevolgen van het plan voor de agrarische bedrijven en de verkeersveiligheid in de omgeving beter te onderbouwen.

De Raad draagt de gemeente op om binnen 16 weken na deze uitspraak het bestreden besluit te herstellen of in te trekken, en de uitkomst aan de Afdeling te melden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak om de belangen van agrariërs in de afweging mee te nemen. De uitspraak is een belangrijke stap in de rechtsbescherming van belanghebbenden in ruimtelijke ordeningsprocedures.

Uitspraak

201504296/1/R1.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Limburgse Land- en Tuinbouw Bond Belangenbehartiging, gevestigd te Roermond,
appellante,
en
de raad van de gemeente Stein,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Louisegroeveweg - Bramert-Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2015, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. P.M.E.P.J. Joosten en ing. P.H.M. Alberti, en de raad, vertegenwoordigd door ir. P.J.J. Joppen en mr. R. Förster, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Artikel 8:51d van de Awb
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
3. Het plan voorziet in zes woningen op de locatie Louisegroeveweg - Bramert-Noord.
Ontvankelijkheid
4. De raad betwijfelt of de vereniging kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
4.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4.2. Ingevolge artikel 1, derde lid, van de statuten van de vereniging, strekt het werkgebied van de vereniging zich uit over de provincie Limburg.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, heeft de vereniging ten doel de collectieve en individuele behartiging van de economische, sociale en culturele belangen van haar leden en hun gezinnen en al hetgeen daarmee verband houdt of daaraan bevorderlijk kan zijn.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kunnen gewone leden van de vereniging zijn natuurlijke personen en rechtspersonen, die hun woonplaats en/of vestigingsplaats binnen het werkgebied van de vereniging hebben en die agrarisch ondernemer zijn.
4.3. De vereniging komt blijkens haar doelstelling mede op voor de belangen van de agrariërs in Stein. Aannemelijk is dat verschillende agrariërs in dit gebied gevolgen van het plan kunnen ondervinden. De vereniging brengt door het optreden in rechte aldus een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van een groot aantal individuele personen die door dat besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. In de door de vereniging tot stand gebrachte bundeling van deze individuele belangen, kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht. Gelet op het vorenstaande dient de vereniging als belanghebbende bij het bestreden besluit te worden aangemerkt.
De Afdeling volgt het standpunt van de raad over de ontvankelijkheid niet.
Intrekking
5. De vereniging heeft ter zitting haar beroepsgrond dat ten onrechte geen toepassing is gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking, ingetrokken.
Inspraak
6. De vereniging betoogt dat de locatie Louisegroeveweg voor de zes te bouwen woningen al in een vroegtijdig stadium is bepaald. Door haar kon niet of nauwelijks invloed worden uitgeoefend op de locatiekeuze, omdat zij pas twee weken voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpplan in de gelegenheid is gesteld om in te spreken.
6.1. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in de periode tussen 2012 en 2014 de voor- en nadelen zijn bezien van de realisering van woningen op vijf verschillende locaties, waaronder de locatie aan de Louisegroeveweg. Door de raad is onweersproken gesteld dat kennis is gegeven van plaats en datum van de openbare raadsvergaderingen die in dit kader hebben plaatsgevonden. Volgens de raad hadden de vereniging en de leden van wie zij de belangen behartigt derhalve in een vroegtijdig stadium ervan op de hoogte kunnen zijn dat de keuze mogelijk op de locatie aan de Louisegroeveweg zou vallen. De leden van de vereniging die wonen of zijn gevestigd in de nabijheid van de Louisegroeveweg zijn kort nadat de definitieve keuze is gemaakt voor de locatie aan de Louisegroeveweg uitgenodigd voor een inspraakbijeenkomst op 23 april 2014 op het gemeentehuis. De Afdeling is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat in dit geval een inspraakverplichting is geschonden, nog daargelaten dat het schenden van een inspraakverplichting geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Daarbij komt dat belanghebbenden zich tegen de keuze voor de locatie in de bestemmingsplanprocedure hebben kunnen richten, door middel van het inbrengen van zienswijzen en het instellen van beroep. Derhalve zijn aan de vereniging in zoverre geen mogelijkheden ontnomen om haar bezwaren kenbaar te maken. Blijkens de nota van beantwoording zienswijzen zijn haar bezwaren gericht tegen de locatiekeuze bovendien inhoudelijk in de besluitvormingsprocedure betrokken.
Dit betoog faalt.
Locatiekeuze en agrarische bedrijfsvoering
7. De vereniging acht de realisering van zes woningen op de locatie Louisegroeveweg niet passend, omdat deze locatie een geïsoleerde ligging heeft in een gebied dat feitelijk wordt gebruikt voor agrarische doeleinden en naar verwachting ook als zodanig in gebruik zal blijven. In de belangenafweging is volgens de vereniging onvoldoende gewicht toegekend aan de belangen van de agrariërs bij het behoud van een aaneengesloten en goed verkaveld buitengebied. De vereniging betoogt dat voor de locatiekeuze alleen de omstandigheid van betekenis is geacht dat het deel van de Louisegroeveweg waar de woningen zijn geprojecteerd eigendom is van de gemeente Stein. Deze omstandigheid brengt echter nog niet met zich dat de locatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geschikt is voor woningbouw, aldus de vereniging. Zij wijst op enkele alternatieve locaties voor de bouw van de woningen. De vereniging acht het plan ook in strijd met het beleid dat woningbouw thuishoort in bestaand bebouwd gebied en dat in het buitengebied geen plaats meer is voor woningbouw.
De vereniging vreest verder dat de plaatselijke agrariërs klachten zullen krijgen over geluidsoverlast en dat dit zal leiden tot beperkingen in hun bedrijfsvoering. Hiertoe stelt zij dat in de memo "Onderzoek belemmeringen milieucontouren bedrijven op bestemmingsplan ‘Louisegroeveweg Bramert-Noord’ te Stein" van Windmill van 20 november 2014 geen rekening is gehouden met geluidhinder ter plaatse van de voorziene woningen vanwege agrarisch gebruik, zoals agrarische werkzaamheden ’s avonds laat en ’s morgens vroeg en geluid van knalapparatuur. Ook stelt de vereniging dat ten onrechte niet inzichtelijk is gemaakt in hoeverre de bewoners van de nieuwe woningen geluidhinder zullen ervaren van grote landbouwvoertuigen op de weg, des te meer omdat de bewoners ook al geluidhinder zullen ondervinden van het wegverkeer op onder meer de A2.
Voorts bestrijdt de vereniging de conclusie in het onderzoek van Windmill dat er ook anderszins geen belemmeringen zullen zijn voor het agrarische gebruik ter plaatse van de omliggende percelen. Hiertoe stelt zij dat de gevolgen van het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen voor het woon- en leefklimaat niet zijn onderzocht.
7.1. De raad stelt dat het aan de orde zijnde plan niet ten koste gaat van landbouwgrond, omdat aan de gronden waarop de zes woningen zijn voorzien reeds een uit te werken woonbestemming is toegekend in het bestemmingsplan "Bramert-Noord" van 3 juni 2010. Aan gronden waaraan deze uit te werken woonbestemming is toegekend mag het feitelijk agrarische gebruik nog enkel worden voortgezet op grond van het overgangsrecht, aldus de raad.
7.2. Uitgaande van de mogelijkheden voor de agrarische bedrijfsvoering onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Bramert-Noord", is de Afdeling van oordeel dat de raad toereikend heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een ernstige aantasting van de bedrijfsvoering op de landbouwgronden die grenzen aan het plangebied. Hiertoe wordt als volgt overwogen. In de nota van Windmill van 20 november 2014 is geconcludeerd dat de nieuwe woningen geen inbreuk maken op de geur- en geluidrechten van omliggende bedrijven. De agrarische activiteiten staan niet in de weg aan de realisering van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied. In een nadere notitie van Windmill van 26 januari 2015 staat over geluid van knalapparatuur en gewasbestrijdingsmiddelen dat dit met name wordt toegepast in de fruitteelt, terwijl de hier aan de orde zijnde landerijen worden gebruikt als akkerland. Gelet op de bevindingen in de notities stelt de raad dat de feitelijke situatie in zoverre geen knelpunten oplevert voor de realisering van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen. De vereniging heeft dit niet bestreden. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek van Windmill zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan zich niet daarop heeft mogen baseren.
Het betoog van de vereniging faalt in zoverre.
7.3. De Afdeling overweegt dat de planperiode onder de Wro tien jaar bedraagt, zoals is neergelegd in het tweede lid van artikel 3.1. Vaststaat dat in de raadsvergadering van 26 juni 2014 is besloten dat tot 2019 in ieder geval niet zal worden begonnen met de ontwikkeling van de uitbreidingslocatie Bramert-Noord. Daarna zal opnieuw worden overwogen of tot de ontwikkeling van deze uitbreidingslocatie wordt overgegaan. De Afdeling is van oordeel dat de raad er onder deze omstandigheden ten onrechte zonder meer van is uitgegaan dat de zes woningen op termijn deel uit zullen gaan maken van een woongebied. Indien wordt besloten dat de uitwerkingslocatie Bramert-Noord niet wordt gerealiseerd, is niet uitgesloten dat de gronden in een nieuw plan weer een agrarische bestemming krijgen. Nu onzeker is of Bramert-Noord zal worden ontwikkeld, heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de agrarische bedrijven alleen in hun huidige omvang mogen blijven functioneren, omdat uitbreiding niet mogelijk is op grond van artikel 21.2 van het bestemmingsplan "Bramert-Noord", waarin is bepaald dat het verboden is het met dat bestemmingsplan strijdige gebruik te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. De raad had in zijn besluitvorming de reële kans moeten betrekken dat in een nieuw plan, dat gelet op de actualiseringsplicht in beginsel in 2020 moet worden gemaakt, aan de gronden ter plaatse van de agrarische bedrijven wederom een agrarische bestemming wordt toegekend en in dat kader de vraag of woningbouw verenigbaar is met ruimte voor eventuele uitbreiding die dient te bestaan ten behoeve van een bestendige bedrijfsvoering of verandering van de agrarische bedrijven.
Voorts heeft de raad zich, naar aanleiding van de beroepsgrond van de vereniging dat het gemeentelijke en provinciale beleid waarin als uitgangspunt is genomen dat woningen dienen te worden gerealiseerd in bestaande woonwijken en niet in het buitengebied, ten onrechte op het standpunt gesteld dat dergelijk beleid niet van toepassing is om de reden dat het plangebied en de omringende gronden niet hoeven te worden aangemerkt als buitengebied, omdat aan de gronden een uit te werken woonbestemming is toegekend in het bestemmingsplan "Bramert-Noord" van 3 juni 2010. Het is immers niet zeker dat de uitbreidingslocatie wordt ontwikkeld. De raad dient alsnog te motiveren waarom het - gegeven het beleid dat voor woningbouw als uitgangspunt hanteert dat dit thuishoort in bestaand bebouwd gebied - passend is om zes woningen te realiseren in het buitengebied.
De raad heeft ten slotte niet aangegeven waarom hij zich op het standpunt stelt dat de bedrijfsvoering van de agrariërs niet wordt belemmerd door klachten over geluidsoverlast van grote landbouwvoertuigen op de weg. De raad dient dit alsnog te motiveren.
Het bestreden besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering. Het betoog van de vereniging slaagt.
7.4. Met betrekking tot het betoog dat de zes woningen beter kunnen worden gesitueerd aan de Kasteelweg te Nattenhoven, aan de Sint Hubertusweg en Hoogenbergweg, aan de noordzijde van de Louisegroeveweg, aan de Kanaalboulevard, aan de Paalweg of door uitbreiding van een bestaande woonwagenlocatie, wordt overwogen dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in de afweging te worden meegenomen. In dit geval bestaat in hetgeen de vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de voorgestelde alternatieven heeft kunnen afwijzen. Daarbij heeft hij wat betreft de locaties aan de Kasteelweg, de Sint Hubertusweg en Hoogenbergweg, de noordzijde van de Louisegroeveweg en de Kanaalboulevard van belang kunnen achten dat een sterkte-zwakte-analyse heeft uitgewezen dat dit geen geschikte alternatieven zijn, omdat dit zou leiden tot ernstige milieuhinder, de bouw van woningen niet mogelijk is vanwege de eigendomssituatie van die gronden of omdat met betrekking tot die gronden pachtovereenkomsten zijn aangegaan. Wat betreft de locatie aan de Paalweg heeft de raad van belang kunnen achten dat dit geen geschikte locatie is vanwege een woningbouwbeperkende geluidcontour afkomstig van nabijgelegen bedrijven. Wat betreft het alternatief om een bestaande woonwagenlocatie uit te breiden, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit niet wenselijk is, omdat dit in strijd is met het gemeentelijke beleid dat geen uitbreiding van woonwagenlocaties plaatsvindt.
Dit betoog faalt.
Strijd bestemminsplan Bramert-Noord
8. De vereniging betoogt dat het plan niet voldoet aan hetgeen volgens de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Bramert-Noord" de bedoeling was, namelijk het realiseren van hoogwaardige grondgebonden woningen.
8.1. Het voorliggende plan is niet vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders als uitwerkingsplan om te voldoen aan de uitwerkingsplicht die is opgenomen in artikel 9, lid 9.2, van het bestemmingsplan "Bramert-Noord". Het aan de orde zijnde plan hoeft daarom niet te voldoen aan de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan "Bramert-Noord" over het hoogwaardige karakter van de te realiseren woningen. Het voorliggende plan maakt blijkens artikel 5, lid 5.2.1, van de planregels twee-aan-een gebouwde woningen mogelijk. De vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat de belangen van agrariërs worden geschaad door de keuze om twee-aan-een gebouwde woningen mogelijk te maken.
Het betoog faalt.
Verkeer
9. De vereniging vreest voor een verslechtering van de verkeersveiligheid op de Louisegroeveweg, omdat deze weg te smal is om twee personenauto’s naast elkaar te kunnen laten passeren. Verder stelt zij dat verkeersonveilige situaties ontstaan op de Oude Baan, omdat ter plaatse grote landbouwvoertuigen aanwezig zijn.
9.1. De raad stelt dat de woningen veilig via de Louisegroeveweg kunnen worden ontsloten.
9.2. In het onderzoek "Ontsluiting locatie Bramert-Noord variantenafweging" van Accent Adviseurs van 7 november 2014 is over de ontsluitingsvariant via de Louisegroeveweg geconcludeerd dat het extra verkeer van de nieuwe woningen beperkt is en prima verwerkt kan worden over deze weg. Voor een goede passeersituatie en om regelmatig bermreparaties te voorkomen wordt in het onderzoek geadviseerd de weg te verbreden. Naar aanleiding hiervan heeft de raad verklaard dat langs de Louisegroeveweg passeerstroken zullen worden aangelegd. Het voorgaande in aanmerking genomen ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woningen veilig via de Louisegroeveweg kunnen worden ontsloten. De raad stelt verder dat de bewoners van de voorziene woningen aan de Oude Baan geen bestemming hebben, zodat niet waarschijnlijk is dat zij zich vaak op die weg zullen begeven. Volgens hem verslechtert de verkeersveiligheid op de Oude Baan daarom niet als gevolg van het plan. De vereniging heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aannemelijk maken dat dit onjuist is.
Het betoog faalt.
Herhalen en inlassen zienswijze
10. Voor zover de vereniging in haar beroepschrift voor het overige heeft verwezen naar de inhoud van haar zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. De vereniging heeft in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit in zoverre onjuist is.
Bestuurlijke lus
11. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beslechting van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 7.3 alsnog inzichtelijk te maken waarom hij het plan gelet op de bedrijfsbelangen van de agrariërs aanvaardbaar acht, dan wel het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in te trekken. Voorts dient de raad inzichtelijk te maken waarom hij het plan aanvaardbaar acht gelet op het beleid dat woningen worden gerealiseerd in bestaande kernen, dan wel het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in te trekken.
Proceskosten
12. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Stein op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen daarin onder 11 is overwogen het bestreden besluit te herstellen, dan wel in te trekken;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen en het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Slump w.g. Priem
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
646.