201508096/2/A1.
Datum uitspraak: 8 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 12 oktober 2015 in zaak nrs. 15/5292 en 15/5293 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2015 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast de gerealiseerde woonruimte op het perceel [locatie] in Kootwijkerbroek voor 1 juli 2015 te verwijderen door de zich in het aldaar aanwezige bouwwerk bevindende woonvoorzieningen volledig te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 ineens.
Bij besluit van 22 juli 2015 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn verlengd tot 1 november 2015.
Bij uitspraak van 12 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 30 oktober 2015 bij wijze van ordemaatregel de begunstigingstermijn van het besluit van 22 juli 2015 verlengd tot 19 november 2015
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 november 2015, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. T.J.H. Verstappen, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Hoekstra, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het verzoek strekt er toe de besluiten van 27 februari 2015 en 22 juli 2015 te schorsen tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
2. Een beoordeling van de door [verzoeker] tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
3. Vast staat dat de woonruimte thans wordt bewoond door twee huurders van [verzoeker] en het door [verzoeker] voldoen aan de last met zich brengt dat zij deze bewoning dienen te beëindigen. Tegenover de belangen van deze huurders om niet gedwongen te worden het gebruik daarvan te beëindigen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist en de financiële belangen van [verzoeker], staan de belangen van het college om de last te effectueren. Het college heeft ter zitting toegezegd in afwachting van onderhandelingen tussen [verzoeker] en het college de begunstigingstermijn te verlengen tot 3 december 2015. Dit is bij brief van 25 november 2015 door het college bevestigd. In deze brief heeft het college de begunstigingstermijn voorts verlengd tot drie maanden na de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening. Er is, mede gelet hierop, dan ook niet gebleken dat aan de zijde van het college sprake is van zodanig dringende belangen dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht en het noodzakelijk is dat de woonvoorzieningen op korte termijn worden verwijderd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat zal worden bevorderd dat het in de bodemprocedure spoedig tot een zitting en een uitspraak op het hoger beroep zal komen, zodat definitieve zekerheid voor alle partijen binnen afzienbare termijn wordt bevorderd.
Gelet op het voorgaande, en in aanmerking nemend dat niet is gebleken van belangen van andere derden die zich daartegen verzetten, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld van 22 juli 2015, kenmerk 638471, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld van 27 februari 2015, kenmerk 2014H0402;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Barneveld tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Barneveld aan [verzoeker] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2015
580.