ECLI:NL:RVS:2015:3903

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
201508245/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake Verklaring Omtrent het Gedrag voor wijkverpleegkundige

Op 11 december 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend. Dit verzoek volgde op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 oktober 2015, waarin de rechtbank had bepaald dat de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van wijkverpleegkundige aan de wederpartij moest worden verleend. De staatssecretaris had eerder, op 9 maart 2015, de aanvraag van de wederpartij om een VOG afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot de rechtszaak. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris om de VOG niet te verlenen afgewezen, waarbij hij een belangenafweging heeft gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de wederpartij, die mogelijk zijn baan zou verliezen, zwaarder woog dan het belang van de staatssecretaris. De staatssecretaris had niet voldoende aangetoond dat er een spoedeisend belang was om de VOG niet te verlenen, vooral omdat de wederpartij al sinds 2008 als verpleegkundige werkzaam was zonder incidenten. De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die op € 980,00 zijn vastgesteld.

Uitspraak

201508245/2/A3.
Datum uitspraak: 11 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 oktober 2015 in zaak nr. 15/3216 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats], [gemeente]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2015 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [wederpartij] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: een VOG) voor de functie van wijkverpleegkundige afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2015 heeft de staatssecretaris het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 juni 2015 vernietigd, het besluit van 9 maart 2015 herroepen en bepaald dat de VOG wordt verleend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 december 2015, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V.N. Chaudron, werkzaam bij het ministerie, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M.A.I. Witlox, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van de staatssecretaris strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening de VOG niet aan [wederpartij] wordt verleend totdat op het hoger beroep is beslist omdat de staatssecretaris niet de bevoegdheid heeft een eenmaal verleende VOG af te nemen. Volgens de staatssecretaris kan hij er niet van uitgaan dat [wederpartij] zijn werkgever op de hoogte zal brengen van een vernietiging van de aangevallen uitspraak door de Afdeling bestuursrechtspraak in de bodemprocedure. Voorts stelt de staatssecretaris dat denkbaar is dat de aangevallen uitspraak niet onverkort in stand zal blijven, nu de weigering van de VOG door de staatssecretaris niet evident disproportioneel is.
3. De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van het verzoek een belangenafweging verrichten en geen voorlopig oordeel geven over de kans van slagen van het hoger beroep. Daarbij is van belang dat de hoofdzaak naar verwachting binnen enkele maanden op zitting zal worden behandeld en de staatssecretaris ook nog geen gronden heeft ingediend tegen de uitspraak van de rechtbank.
4. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak bepaald dat de aangevraagde VOG wordt verleend en heeft daarbij de staatssecretaris gewezen op artikel 8:80 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge dit artikel wordt, indien de bestuursrechter bepaalt dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de uitspraak overeenkomstig de voor dat besluit voorgeschreven wijze bekendgemaakt door het bevoegde bestuursorgaan. Dit betekent dat de staatssecretaris aan [wederpartij] bekend moet maken dat de rechtbank heeft bepaald dat de VOG wordt verleend. Het staat de staatssecretaris vrij om daarbij te vermelden dat hij het oordeel van de rechtbank bestrijdt en tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep heeft ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak waarop naar verwachting in het voorjaar van 2016 zal worden beslist. De vertegenwoordiger van [wederpartij] heeft ter zitting verklaard dat hij een eventuele gegrondverklaring van het hoger beroep van de staatssecretaris en vernietiging van de aangevallen uitspraak, waardoor de verlening van de VOG door de rechtbank ongedaan wordt gemaakt, zal meedelen aan de werkgever van [wederpartij]. Aan het door de staatssecretaris gestelde spoedeisende belang kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter op deze wijze in belangrijke mate worden tegemoet gekomen. Daartegenover staat het belang van [wederpartij] die bij toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening hangende hoger beroep mogelijk al zijn baan zou kunnen verliezen. Niet weersproken is dat hij na zijn veroordeling sinds 2008 werkzaam is als verpleegkundige zonder dat zich incidenten hebben voorgedaan. Voorts heeft [wederpartij] in eerste aanleg een rapport van een deskundige overgelegd, waaruit de voorzieningenrechter afleidt dat de kans dat zich in de paar maanden totdat op het hoger beroep is beslist wel incidenten zullen voordoen niet groot is, welk rapport door de staatssecretaris niet is ontkracht. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan het belang van [wederpartij] bij afwijzing van het verzoek een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van de staatssecretaris bij toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Polak w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015
290.