ECLI:NL:RVS:2015:3919

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
201408756/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nieuwe-Tonge en de rechtsgeldigheid van de vaststelling

Op 18 september 2014 heeft de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee het bestemmingsplan "Nieuwe-Tonge" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder bewoners van Nieuwe-Tonge, beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 augustus 2015 behandeld. De appellanten betogen onder andere dat de raad de zienswijzen niet correct heeft behandeld en dat er onvoldoende overleg heeft plaatsgevonden. De Afdeling oordeelt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de behandeling van zienswijzen niet in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De appellanten [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] maken zich zorgen over de wijzigingsbevoegdheid die betrekking heeft op hun perceel en vrezen dat er een weg achter hun tuin wordt aangelegd. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid de wijzigingsbevoegdheid heeft kunnen aanbrengen en dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat niet onaanvaardbaar zijn. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, omdat de aanduiding "specifieke vorm van wonen - verblijfseenheden" in strijd is met de rechtszekerheid. De Afdeling vernietigt het besluit van de raad voor het plandeel met de bestemming "Wonen" en draagt de raad op om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen. Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is ongegrond, evenals het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 3], [appellant sub 3I] en [appellant sub 3J].

Uitspraak

201408756/1/R4.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Nieuwe-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee,
2. [appellant sub 2], wonend te Nieuwe-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Nieuwe-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwe-Tonge" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2015, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. H. Martens, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. den Braber en ing. J. Moelker, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Woongoed GO, vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en door [partij] gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het bestemmingsplan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor de kern Nieuwe-Tonge. Het plan heeft een grotendeels conserverend karakter. Ter plaatse van een te herstructureren woonwijk is een wijzigingszone opgenomen. Ook ter plaatse van het zogenoemde overgangsgebied is een wijzigingszone opgenomen.
Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]
3. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] wonen aan de [locatie 1] te Nieuwe-Tonge, op ongeveer 65 meter van molen d’Oranjeboom, een zogenoemde grondzeiler. Op een stuk grond van ongeveer 200 m2 achter in hun tuin is de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 3" aangebracht. Dit stuk tuin ligt in een gebied met de bestemming "Agrarisch met waarden 1". Ook op naastgelegen gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden 1" is de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 3" aangebracht. Het college van burgemeester en wethouders kan deze wijzigingsbevoegdheid gebruiken om de bouw van maximaal 75 woningen mogelijk te maken. Zowel ten westen als ten oosten van dit gebied liggen ter hoogte van het deel van het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied".
4. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] stellen voorts dat niet vooraf met hen is overlegd.
5.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Uit de stukken blijkt dat de raad toepassing heeft gegeven aan de in de Wro, de Awb en het Bro neergelegde procedure. In hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aanvoeren ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit niet op de juiste wijze is geschied. Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] keren zich tegen de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, die mede betrekking heeft op het achterste deel van hun tuin. Zij voeren aan dat zij al twintig jaar in onzekerheid leven, omdat niet duidelijk is of op hun perceel ontwikkelingen plaats zullen kunnen vinden.
6.1. De Afdeling overweegt dat de raad heeft verklaard dat de wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] pas zal worden gebruikt indien over de verwerving van dit perceelsgedeelte overeenstemming met [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] kan worden bereikt. Voorts is ter zitting gebleken dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] op zichzelf bereid zijn tot medewerking, onder nader tussen hen en de gemeente respectievelijk de projectontwikkelaar overeen te komen voorwaarden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is daarnaast gebleken dat de wijzigingsbevoegdheid ook uitvoerbaar is indien niet over de betreffende gronden van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] kan worden beschikt. Er is voldoende ruimte beschikbaar om de ontsluitingsweg rond het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aan te leggen, al heeft dat niet de voorkeur van de raad. Gelet op een en ander is niet aannemelijk geworden dat van de wijzigingsbevoegdheid niet binnen de planperiode gebruik zal kunnen worden gemaakt. Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] vrezen dat achter hun perceel een weg wordt aangelegd. Dit zal hun rust en vrijheid aantasten.
7.1. Ingevolge artikel 32, lid 32.4, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan ter plaatse te wijzigen in de bestemmingen "Wonen", "Tuin", "Groen", "Agrarisch met waarden - 1", "Verkeer - Verblijfsgebied", mits:
a. binnen de bestemming "Wonen" maximaal 75 woningen worden gebouwd;
b. de waterstructuur zal worden hersteld, aangevuld en/of verbeterd;
c. aansluiting wordt gezocht bij de stedenbouwkundige structuur, qua maat en verschijningsvorm van de bebouwing in de omgeving, zoals moet blijken uit een stedenbouwkundige verkaveling, die voorafgaand aan de wijziging door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld;
d. de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer zal bedragen dan 6 m;
e. voldaan wordt aan het bepaalde in lid 32.7.
Ingevolge lid 32.7 dient alvorens toepassing te geven aan de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheden voldaan te worden aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen (zie plantoelichting voor nadere beschrijving):
a. luchtkwaliteit;
b. geluid;
c. mobiliteitstoets;
d. bodemkwaliteit;
e. watertoets;
f. archeologie, indien onderzoek noodzakelijk blijkt te zijn gelet op de aldaar aanwezige archeologische waarden;
g. externe veiligheid, inclusief QRA voor de afweging van het groepsrisico;
h. ecologie, toetsing flora- en faunawet;
i. economische uitvoerbaar en kostenverhaal;
j. CROW-normering.
7.2. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de weg die mogelijk achter de tuin van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] zal worden aangelegd een erftoegangsweg betreft, die als ontsluiting voor ongeveer 15 tot 20 woningen zal dienen. In het gebied kunnen maximaal 75 woningen worden gerealiseerd, maar die zullen niet allemaal ontsloten worden door de betreffende weg. Het grootste deel van het verkeer zal eerder afbuigen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat bij het perceel van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] die onaanvaardbaar zijn. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 3" aan kunnen brengen op de gronden achter in de tuin van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]. Het betoog faalt.
8. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] keren zich tegen het bouwvlak dat ten zuidwesten van hun woning is aangebracht, omdat gebruik van de bouwmogelijkheden ter plaatse hen het vrije uitzicht op de molen d’ Oranjeboom ontneemt. Op dit bouwvlak kan een vrijstaande woning met een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter worden gerealiseerd. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat het in strijd is met de op dit perceel aangebrachte gebiedsaanduiding "vrijwaringszone-molenbiotoop 100 m" om op deze locatie een woning op te richten.
8.1. De raad stelt dat de situatie wat betreft de windvang van de molen niet verandert, in verband met de aanwezigheid van enkele schuren.
8.2. Ingevolge artikel 2.3.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014, zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit, garandeert een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 9 Cultureel erfgoed’, in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek.
Ingevolge het tweede lid is in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:
a. een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd, of
b. een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op ‘Kaart 9 Cultureel erfgoed’, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.
8.3. Ingevolge artikel 30, lid 30.4, van de planregels, gelden op de gronden gelegen binnen de aanduiding "vrijwaringszone - Molenbiotoop 100 m" voor het oprichten van bouwwerken en beplantingen de volgende regels:
a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
b. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a en b, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2;
c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a en b, indien:
1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing en de beplanting;
2. toepassing van de in dit lid onder a en b bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.
8.4. Ter zitting is gebleken dat vanwege de aanwezigheid van enkele schuren de windvang niet verder wordt beperkt. Ook wijzigt het zicht op de molen vanaf de openbare weg niet. Voorts is ter zitting gebleken dat de molen waarvoor de molenbiotoop is opgenomen op de dijk is gelegen en dat de bebouwing tussen de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] laag is, zodat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] vanuit hun woning zicht op de molen hebben. Omdat het perceel waarop het bouwvlak is aangebracht verder van de dijk is gelegen dan de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wijzigt het zicht op de molen vanuit de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet, indien op dit bouwvlak een woning wordt gebouwd. Het zicht op de molen vanuit een deel van de tuin van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] wijzigt in dat geval wel. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de gevolgen voor het zicht van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] echter niet zodanig, dat de raad niet in redelijkheid het bouwvlak heeft kunnen aanbrengen. Het betoog faalt.
9. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] keren zich tevens tegen het bouwvlak dat ten zuidwesten van hun woning is aangebracht, omdat indien daar een woning zou worden gebouwd, uitzicht wordt ontnomen. Volgens hen is het op grond van het voorgaande plan niet mogelijk op deze locatie een woning op te richten, omdat goedkeuring is onthouden aan het betrokken gedeelte van dat plan.
Daarnaast keren [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] zich tegen het bouwvlak dat ten zuidoosten van hun woning is aangebracht omdat zij vrezen dat de daar op te richten woningen hen hun vrije uitzicht zullen ontnemen.
9.1. De Afdeling overweegt dat het plan niet voorziet in andere mogelijkheden dan de op 27 juni 2013 vastgestelde beheersverordening "Nieuwe-Tonge" en het bestemmingsplan "Nieuwe Tonge" vastgesteld op 5 september 1996. Anders dan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij besluit van 15 april 1997 voor zover het het bouwvlak ten zuidwesten van hun woning betreft geen goedkeuring onthouden aan dat bestemmingsplan.
Ten aanzien van het uitzicht overweegt de Afdeling als volgt. In het algemeen bestaat geen recht op blijvend vrij uitzicht. Mede gelet op de voorziene maximale bouwhoogten van 8 onderscheidenlijk 9,5 meter en de afstanden ten opzichte van de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] van ongeveer 10 meter, heeft de raad de gevolgen voor het uitzicht van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet onaanvaardbaar hoeven achten. Gelet hierop heeft de raad bij het bestreden besluit in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan het belang van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bij het behoud van een ongewijzigd uitzicht. Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 2]
10. [appellant sub 2] heeft de beroepsgrond dat niet zeker is of voldoende parkeerruimte aanwezig is ter zitting ingetrokken.
11. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 2] te Nieuwe-Tonge. Hij keert zich tegen de omschrijving van logiesgebouw in artikel 1.56 van de planregels en de aanduiding "specifieke vorm van wonen - verblijfseenheden" die is toegekend aan het perceel Kerkring 21. Op dit perceel zijn een woonhuis en een parkeerterrein aanwezig. Zijn woning staat naast het parkeerterrein. Hij voert aan dat het gebruik van het perceel Kerkring 21 voor de huisvesting van arbeidsmigranten leidt tot overlast.
12. [appellant sub 2] voert aan dat in de reactienota op de zienswijzen is vermeld dat de aanduiding "specifieke vorm van wonen - verblijfseenheden" wordt gewijzigd in "specifieke vorm van wonen - logiesgebouw". Hij stelt dat op de verbeelding nog de aanduiding "specifieke vorm van wonen - verblijfseenheden" staat vermeld.
12.1. Ingevolge artikel 23, lid 23.1.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
b. beroepsmatige activiteiten;
c. aan de functie onder a gebonden parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 23, lid 23.1.4, van de planregels zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - logiesgebouw' de in lid in 23.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een logiesgebouw, waarin niet meer dan 11 personen mogen verblijven en waarbij het parkeren ten behoeve van die personen op het eigen terrein dient plaats te vinden.
12.2. De Afdeling stelt vast dat op de verbeelding op het perceel Kerkring 21 te Nieuwe-Tonge de aanduiding "specifieke vorm van wonen - verblijfseenheden" is aangebracht. In de planregels is deze aanduiding niet terug te vinden, zodat aan artikel 23, lid 23.1.4, van de planregels geen betekenis toekomt en het verblijf in een logiesgebouw door niet meer dan 11 personen, bijvoorbeeld arbeidsmigranten, zoals door de raad is beoogd, dus niet mogelijk is. Gelet hierop is het plan in zoverre in strijd met de rechtszekerheid. Het betoog slaagt.
13. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen [appellant sub 2] overigens heeft aangevoerd, geen bespreking.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen
14. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 3] en anderen voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 3B], [appellant sub 3C], [appellant sub 3D], [appellant sub 3E], [appellant sub 3F], [appellant sub 3G] en [appellant sub 3H] niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijzen tegen het ontwerpplan naar voren hebben gebracht.
Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de omstandigheid dat er geen overleg of inspraak is geweest over het plan. Daartoe overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak en van een mogelijkheid tot overleg geen deel uitmaakt van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting of het niet bieden van overleg heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Uit de stukken blijkt dat de raad toepassing heeft gegeven aan de in de Wro, de Awb en het Bro neergelegde procedure. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen aanvoern ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit niet op de juiste wijze is geschied.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant sub 3B], [appellant sub 3C], [appellant sub 3D], [appellant sub 3E], [appellant sub 3F], [appellant sub 3G] en [appellant sub 3H].
Het beroep zal hieronder worden aangeduid als het beroep van [appellant sub 3], [appellant sub 3I] en [appellant sub 3J].
15. [appellant sub 3], [appellant sub 3I] en [appellant sub 3J] voeren aan dat de zijgevels van vier nieuw op te richten woonblokken ten onrechte op de erfgrens van hun woningen zijn geprojecteerd. Zij vrezen dat de verduikerde sloot die achter de woningen is gelegen daardoor vernield zal worden, alsmede dat zij vanaf hun percelen niet meer via de duiker af kunnen wateren op de polder en de duiker niet meer kunnen bereiken met graafmachines. De woonblokken moeten volgens hen daarom minimaal drie meter van de erfgrens worden opgericht.
[appellant sub 3], [appellant sub 3I] en [appellant sub 3J] vrezen voorts schaduwwerking ten gevolge van de kopgevels van de nieuw op te richten woonblokken.
[appellant sub 3], [appellant sub 3I] en [appellant sub 3J] betogen verder dat de Ds. Van Baerlestraat een geringe functie behoudt. Door de weg te verplaatsen in de richting van de erfgrens ontstaat ruimtewinst en een veiliger verkeerssituatie.
15.1. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 18 mei 2015 op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (zaak nr. 201408756/2/R4) deze bezwaren inhoudelijk behandeld en is op grond van de in die uitspraak opgenomen overwegingen tot een voorlopig rechtmatigheidsoordeel gekomen. De Afdeling ziet in hetgeen in de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gebracht geen grond om tot een ander oordeel te komen dan dat van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 18 mei 2015. Deze beroepsgronden falen.
Conclusie
16. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant sub 3B], [appellant sub 3C], [appellant sub 3D], [appellant sub 3E], [appellant sub 3F], [appellant sub 3G] en [appellant sub 3H]. Het beroep is ongegrond voor zover het is ingesteld door [appellant sub 3], [appellant sub 3I] en [appellant sub 3J].
Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond. Het besluit van 18 september 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuwe-Tonge" dient wegens strijd met de rechtszekerheid te worden vernietigd voor zover het het plandeel met de bestemming "Wonen" en de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - verblijfseenheden" betreft. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen voor het vernietigde plandeel een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is ongegrond.
17. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant sub 3B], [appellant sub 3C], [appellant sub 3D], [appellant sub 3E], [appellant sub 3F], [appellant sub 3G] en [appellant sub 3H];
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee van 18 september 2014, kenmerk 10, voor zover het het plandeel met de bestemming "Wonen" en de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - verblijfseenheden" betreft;
IV. draagt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van het onder dictumonderdeel III genoemde plandeel en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover dit is ingesteld door [appellant sub 3], [appellant sub 3I] en [appellant sub 3J], ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Bijleveld
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
433.