ECLI:NL:RVS:2015:3948

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
201501006/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Rucphen inzake tegemoetkoming schade door bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2014. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, dat was ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rucphen. Dit college had op 25 september 2012 een tegemoetkoming van € 8.200,- toegekend aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] voor schade die zij hadden geleden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 1998'.

Het college trok dit besluit op 9 juli 2013 in en kende opnieuw dezelfde tegemoetkoming toe. [appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het college zich op het advies van de Stichting Advisering Onroerende Zaken (SAOZ) mocht baseren en dat er geen reden was om aan de onafhankelijkheid van de SAOZ te twijfelen.

In hoger beroep voerde [appellante] aan dat de SAOZ onvoldoende rekening had gehouden met de bebouwingsmogelijkheden onder het bestemmingsplan en dat de schade binnen het normaal maatschappelijk risico viel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellante] deze gronden niet eerder had aangevoerd en dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had de eerdere gronden niet kunnen betrekken in haar beoordeling, waardoor de uitspraak werd bevestigd.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak was dat de aangevallen uitspraak werd bevestigd en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201501006/1/A2.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rucphen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2014 in zaak nr. 14/2737 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2012 heeft het college aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een tegemoetkoming toegekend van € 8.200,- voor de schade die zij hebben geleden ten gevolge van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 1998 [locatie] te Rucphen" (hierna: het herzieningsplan).
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het college het besluit van 25 september 2012 ingetrokken en opnieuw aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een tegemoetkoming van € 8.200,- toegekend.
Bij besluit van 11 maart 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2015, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door H.C. van Hulten, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] en de gemeente Rucphen hebben een overeenkomst gesloten ter zake van de bouw van een woning op het perceel aan de [locatie] te Rucphen. In die overeenkomst is onder meer bepaald dat [appellante] zich ertoe verbindt aan de gemeente planschade die onherroepelijk voor vergoeding in aanmerking komt, te compenseren. Teneinde de bouw van de woning aan de [locatie] mogelijk te maken, heeft de raad van Rucphen op 11 september 2008 het herzieningsplan vastgesteld.
[belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben verzocht om een tegemoetkoming in de schade die zij hebben geleden door het herzieningsplan.
2. Het college heeft de Stichting Advisering Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) verzocht om te adviseren over het verzoek van [belanghebbende A] en [belanghebbende B]. De SAOZ is tot de conclusie gekomen dat het herzieningsplan voor [belanghebbende A] en [belanghebbende B] heeft geleid tot een nadeliger positie en heeft het college geadviseerd aan hen een tegemoetkoming van € 8.200 toe te kennen.
Het college heeft aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een tegemoetkoming toegekend van € 8.200,-. Nadat gebleken is dat [appellante] niet heeft kunnen reageren op het advies van de SAOZ, is zij daartoe alsnog in de gelegenheid gesteld. Vervolgens heeft het college zijn besluit van 25 september 2012 ingetrokken en opnieuw aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een tegemoetkoming van € 8.200,- toegekend.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich in beginsel op het advies van de SAOZ mag baseren. Dat [belanghebbende A] als ambtenaar van de gemeente Roosendaal regelmatig contact heeft met de SAOZ, is onvoldoende om aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de SAOZ te twijfelen. Bovendien is de SAOZ niet door [belanghebbende A], maar door het college gevraagd advies uit te brengen. Voorts zijn het besluit van het college en het daaraan ten grondslag liggende advies van de SAOZ niet onzorgvuldig tot stand gekomen. De SAOZ heeft de juridische schadebeperkende factoren in haar oordeel betrokken en terecht eventuele feitelijke maatregelen buiten beschouwing gelaten, nu het gaat de vraag of de planologische maatregel tot voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleid.
4. [appellante] betoogt dat de SAOZ bij de planvergelijking onvoldoende rekening heeft gehouden met de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden onder het bestemmingsplan "Buitengebied 1998". Zo heeft de SAOZ geen rekening gehouden met de mogelijkheid van de bouw van sleufsilo’s met een maximale hoogte van 2,50 m. De stapelhoogte in deze sleufsilo’s is echter hoger. Deze mogelijkheden hadden gevolgen voor verminderde lichtinval, geur- en geluidhinder.
[appellante] betoogt voorts dat de SAOZ ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 6.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). De schade van 3,4 procent van de waarde van de woning van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] valt geheel binnen het normaal maatschappelijk risico. Daartoe voert zij aan dat aan de Pierstraat een vijftal woningen is gelegen. De woning van [appellante] sluit aan bij deze woningen en het perceel ligt in een onderbreking in de lintbebouwing, aldus [appellante].
5. [appellante] heeft deze betogen niet in eerste aanleg gevoerd. Zij heeft daarvoor als reden gegeven dat zij eerst in hoger beroep een advocaat heeft aangezocht. Dit komt evenwel voor haar risico. De rechtbank heeft de in hoger beroep aangevoerde gronden niet bij de beoordeling van het bij haar bestreden besluit kunnen betrekken. Omdat de aangevallen uitspraak voorwerp van het hoger beroep is en er geen gegronde reden is gegeven waarom [appellante] deze gronden niet reeds voor de rechtbank had kunnen aanvoeren, hetgeen zij, gelet op de functie van het hoger beroep, wel had behoren te doen, kan dit betoog reeds hierom niet leiden tot gegrondbevinding van het hoger beroep en vernietiging van die uitspraak.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Michiels w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
362.