ECLI:NL:RVS:2015:3957

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
201506762/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Die Denweide 3A en de rechtsgeldigheid van de vaststelling

Op 23 december 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Die Denweide 3A" dat op 6 juli 2015 door de raad van de gemeente Westervoort is vastgesteld. Appellanten, bestaande uit [appellant A] en [appellant B] en anderen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten betogen dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege het ontbreken van financieel gedekte archeologische vervolgonderzoeken, en dat er onvoldoende behoefte is aan de voorziene woning in het duurdere segment. De raad van de gemeente Westervoort heeft een verweerschrift ingediend en stelt dat het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Monumentenwet 1988. De Afdeling heeft de zaak op 3 november 2015 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de toetsing door de Afdeling terughoudend is. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat het plan in strijd is met de Monumentenwet 1988, omdat de normen daarvan kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Ook de argumenten over de behoefte aan woningen in het duurdere segment zijn door de Afdeling verworpen, omdat het plan onderdeel uitmaakt van het woningbouwprogramma van de gemeente en er blijkens rapporten behoefte is aan dergelijke woningen. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat er geen belemmeringen zijn voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201506762/1/R2.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] en anderen, allen wonend te Westervoort,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Westervoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Die Denweide 3A" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2015, waar [appellant A] en [appellant B], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door T.A.J.G. Nijs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan maakt de bouw van een vrijstaande woning aan de Die Denweide 3a te Westervoort ten zuiden van de bestaande woning aan Die Denweide 3 mogelijk.
Archeologie
3. [appellant A] en [appellant B] en anderen, die wonen aan de Die Denweide, betogen dat het plan niet uitvoerbaar is omdat het ingevolge de Monumentenwet 1988 vereiste en noodzakelijke archeologisch vervolgonderzoek financieel niet is afgedicht en dat de gemaakte afspraken daarover niet bekend zijn.
3.1. De raad stelt dat artikel 8:69a van de van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de weg staat aan vernietiging van het plan op grond van strijd met de Monumentenwet 1988.
3.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
3.3. Ingevolge artikel 38a van de Monumentenwet 1988, voor zover hier van belang, houdt de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
3.4. Een redelijke toepassing van het relativiteitsvereiste, als vervat in artikel 8:69a van de Awb, brengt met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de normen van de Monumentenwet 1988 omdat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, zich evenmin op die normen kunnen beroepen ten betoge dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] en anderen strekt tot vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege het in strijd met de Monumentenwet 1988 niet waarborgen dat archeologische waarden behouden blijven. In zoverre beroepen [appellant A] en [appellant B] en anderen zich, ter onderbouwing van hun stelling dat het plan niet uitvoerbaar is, dan ook op strijdigheid met de rechtsregels uit de Monumentenwet 1988. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 30 november 2011 in de zaak nr. 201012799/1/R2 strekt artikel 38a van de Monumentenwet 1988 in het bijzonder tot het behoud van monumenten van archeologie. Voor [appellant A] en [appellant B] en anderen gaat het echter om het belang dat zij gevrijwaard blijven van de met het plan voorziene woning. Artikel 38a van de Monumentenwet strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen waarvoor [appellant A] en [appellant B] en anderen in deze procedure bescherming zoeken. Dit betekent ook dat het betoog van [appellant A] en [appellant B] en anderen inzake het niet uitvoerbaar zijn van het plan in zoverre, wat hier verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dat betoog.
Behoefte
4. [appellant A] en [appellant B] en anderen betogen dat onvoldoende is onderbouwd dat behoefte is aan de woning en wat onder het duurdere segment wordt verstaan. Tevens betogen zij dat niet is aangetoond dat er behoefte is aan de voorziene woning in het duurdere segment omdat de praktijk uitwijst dat dergelijke woningen langdurig te koop staan. Ten slotte is er gelet op de demografische ontwikkeling geen behoefte aan woningen.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met de ontwikkeling invulling wordt gegeven aan de behoefte naar woningen in het duurdere segment.
4.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het plan onderdeel uitmaakt is van het woningbouwprogramma van de gemeente Westervoort. Dit programma past binnen de behoeftecijfers die regionaal zijn vastgesteld in het Eindrapport Woningmarktonderzoek en woonagenda 2014-2020 Stadsregio Arnhem Nijmegen. Uit dit rapport blijkt dat in Westervoort sprake is van twee woningsegmenten waar aanvullende behoefte aan woningen is. Dit zijn huurwoningen en het duurdere segment koopwoningen. In het genoemde eindrapport is aangegeven dat onder het duurdere segment wordt verstaan woningen met een waarde van 265.000 euro en hoger. Tevens is de behoefte aan dit type woningen geraamd op ongeveer 85. In het woningbouwprogrammering voor de gemeente Westervoort wordt om vraag en aanbod in de gemeente in evenwicht te brengen gewerkt met een stoplichtmodel. De groene plannen betreffen de projecten die de gemeente op korte termijn wil realiseren en die draagvlak hebben. De plannen die op oranje zijn gezet worden in een andere vorm of later gerealiseerd. In totaal zijn 118 woningen in het dure segment op oranje gezet. Daarmee resteren 81 woningen die op groen staan. Het betoog dat niet duidelijk is wat onder het duurdere segment wordt verstaan treft gelet op hetgeen daarover in het voorvermelde eindrapport is vermeld geen doel. Tevens voorziet het plan in een woning aan de Die Denweide 3a, die gezien de ligging van het perceel, de grootte ervan, de toepasselijke bouwregels en het bouwvlak een woning in het duurdere segment zal betreffen. Voorts wordt voorzien in een woning in het groen. Gelet hierop is niet vol te houden dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat zich binnen de planperiode van in beginsel tien jaar geen behoefte aan de realisering van de voorziene woning zal doen gevoelen. Het betoog faalt.
Zienswijze
5. [appellant A] en [appellant B] en anderen betogen dat de raad onvoldoende is ingegaan op hun betoog in de zienswijze dat zich richt tegen de verkeersafwikkeling in de Die Denweide. Zij vrezen dat een extra oprit tot een gevaarlijke situatie zal leiden. Zij stellen dat de huidige situatie bij de opritten van de vrijstaande huizen al regelmatig gevaarlijke situaties oplevert door de combinatie van hard rijden door voorbijgangers, het slechte overzicht van de straat door twee bochten en het met regelmaat op of aan de stoep parkeren door bezoekers.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat Die Denweide een rustige woonstraat is en dat de toevoeging van één woning geen belemmering oplevert voor de verkeersafwikkeling. De capaciteit van de Die Denweide is zodanig dat het de extra verkeersbewegingen ten gevolge van de realisering en ingebruikname van de voorziene woning kan verwerken. De woning genereert ongeveer 7 verkeersbewegingen per etmaal. Tevens wijst de raad op de eisen met betrekking tot inritten die zijn vastgelegd in de Algemeen Plaatselijk Verordening van de gemeente Westervoort. Hierin is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een uitweg te maken naar de weg. Die vergunning kan worden geweigerd in het belang van de bruikbaarheid van de weg of het veilig en doelmatig gebruik van de weg. Tevens heeft de raad erop gewezen dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden met betrekking tot de bruikbaarheid of het veilig of doelmatig gebruik van de weg. Gelet op de situering van de nieuwe woning en beoogde situatie van de inrit verwacht de raad niet dat sprake is van een onbruikbare of gevaarlijke situatie.
5.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toevoeging van één woning die leidt tot ongeveer 7 verkeersbewegingen per etmaal, niet tot een zodanige verkeerssituatie in Die Denweide leidt dat het plan om die reden niet kon worden vastgesteld. Voor zover sprake is een verkeersonveilige situatie doordat te hard wordt gereden of op plekken wordt geparkeerd waar dat verboden is, betreft dat een kwestie van handhaving, welke thans niet voorligt. Tevens is niet aannemelijk dat het verlenen van een vergunning voor het realiseren van de uitweg binnen de planperiode niet tot de mogelijkheden behoort. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat het mogelijk is om aan de vergunning voorschriften te verbinden in verband met de bruikbaarheid van de weg of het veilig of het doelmatig gebruik ervan. Het betoog faalt.
Waardedaling
6. Voor zover [appellant A] en [appellant B] en anderen vrezen voor waardedaling van hun woningen overweegt de Afdeling dat geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
Economische uitvoerbaarheid
7. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet vast staat.
7.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
7.2. Niet is gebleken dat er belemmeringen zijn aangaande de economische uitvoerbaarheid. De exploitatiekosten, verbonden aan de ontwikkeling en realisering van de voorziene woning, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Niet is gebleken dat deze daartoe niet in staat zal zijn. Blijkens het gehanteerde woningbouwprogramma bestaat behoefte aan een woning als deze. Aldus kan niet staande worden gehouden dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar. Het betoog faalt.
7.3. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015