ECLI:NL:RVS:2015:396

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
201406734/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de oplegging van een tijdelijk huisverbod door de burgemeester

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 2 juli 2014 het beroep van [appellant] tegen de oplegging van een tijdelijk huisverbod door de burgemeester van Deventer ongegrond verklaarde. Het huisverbod werd opgelegd op 17 april 2014, omdat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de partner van [appellant] zou bestaan. De burgemeester baseerde zijn besluit op een Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG), waaruit bleek dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een gevaar voor zijn partner opleverde.

Tijdens de zitting op 29 januari 2015 werd de zaak behandeld, waarbij de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Hutten-Bekemeier en mr. A.B. Steenbruggen. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van het RiHG. Hij en zijn partner ontkenden dat er een dreiging van huiselijk geweld van zijn kant uitging. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod had kunnen opleggen, gezien de feiten en omstandigheden die in het proces-verbaal van 17 april 2014 waren vastgelegd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de burgemeester zorgvuldig had overwogen of het huisverbod gerechtvaardigd was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er voldoende grond was om aan te nemen dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de partner van [appellant] bestond. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

201406734/1/A3.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 juli 2014 in zaak nr. C/08/155872 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Deventer.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2014 heeft de burgemeester [appellant] een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Bij uitspraak van 2 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2015, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Hutten-Bekemeier en mr. A.B. Steenbruggen, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
2. Aan het besluit van 17 april 2014 tot oplegging van het huisverbod heeft de burgemeester een ingevuld Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) ten grondslag gelegd. Op basis daarvan is de burgemeester tot de conclusie gekomen dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de partner van [appellant] bestaat, dan wel een ernstig vermoeden daarvan. Het belang van [appellant] bij ongestoord woongenot en contact met de partner weegt niet op tegen het belang van haar veiligheid. Er zijn geen bijzondere belangen aannemelijk geworden die zich tegen de oplegging van het huisverbod verzetten, aldus de burgemeester.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen reden bestaat te twijfelen aan de conclusie van het RiHG dat door zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar bestaat voor zijn partner, dan wel een ernstig vermoeden daarvan. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat gesteld noch gebleken is dat het RiHG onjuistheden bevat dan wel dat dit op basis van onjuiste feiten is ingevuld. Zowel hij als zijn partner heeft immers ontkend dat van hem een ernstige en onmiddellijke dreiging van huiselijk geweld jegens haar uitging. Voorts kan die conclusie niet worden gebaseerd op de waarnemingen van twee buurmannen en verbalisanten, nu niet naar voren is gekomen in welk verband die waarnemingen moeten worden beoordeeld, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 27 augustus 2014 in zaak nr. 201311543/1/A3), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst.
Voorts heeft de Afdeling in die uitspraak overwogen dat, gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, niet is vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en dat die feiten en omstandigheden voor de in het besluit genoemde personen een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar opleveren.
3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen reden bestaat te twijfelen aan de in het RiHG getrokken conclusie dat aannemelijk is, althans een ernstig vermoeden bestaat, dat zich door de aanwezigheid van [appellant] in de betreffende woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voordeed voor de veiligheid van de partner. Hiertoe heeft de rechtbank terecht hetgeen in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2014 over het incident is vermeld, van belang geacht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 november 2014 in zaak nr. 201400973/1/A3), mag een bestuursorgaan, evenals de rechter, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval niet van de juistheid van voormeld proces-verbaal mag worden uitgegaan. Uit dat proces-verbaal volgt dat in de nacht van 17 april 2014 door buurmannen melding is gemaakt van huiselijk geweld in de woning van [appellant] en zijn partner. Bij de eerste melding verklaarde een buurman dat hij had gehoord dat zijn buren ruzie hadden en "de boel daar verbouwd werd". Naar aanleiding daarvan is de betreffende verbalisant met collega-agenten de woning ingegaan. Toen bleek dat de partner van [appellant] niets wilde verklaren en er geen feitelijkheden waren naar aanleiding waarvan kon worden opgetreden, zijn de agenten vertrokken. Naar aanleiding van de tweede melding is een agent bij de woning gaan luisteren, waarbij de agent pijnkreten van de partner hoorde en [appellant] hoorde schreeuwen dat zij moest gaan liggen. Hierop is besloten met verschillende agenten de woning te betreden en [appellant] aan te houden, aldus het proces-verbaal.
Dat volgens [appellant] zowel hij als zijn partner het gebruik van geweld ontkennen, neemt niet weg dat de rechtbank gezien het vorenstaande terecht heeft overwogen dat de burgemeester terecht aannemelijk heeft geacht dat zich ten tijde van het incident feiten en omstandigheden voordeden die voor de partner een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden daarvan opleverden. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit voormeld proces-verbaal volgt dat de partner na het incident heeft verklaard dat zij en [appellant] ruzie hadden en dat [appellant] haar hard heeft vastgepakt bij haar armen, hetgeen haar pijn deed. Voorts wordt in aanmerking genomen dat uit dat proces-verbaal tevens volgt dat een buurman heeft vermeld dat drie weken voor het betreffende incident een mes was aangetroffen, de partner ook al was aangevallen en zij "flinke klappen had gehad".
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester het huisverbod in redelijkheid heeft kunnen opleggen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop dient het verzoek van [appellant] om schadevergoeding te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Verheij w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
176-741.