ECLI:NL:RVS:2015:3967

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
201501011/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van administratief beroep inzake verkeersboete en Wob-verzoek

In deze zaak heeft [appellant] administratief beroep ingesteld tegen een verkeersboete en verzocht om inzage in een zaakoverzicht op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De minister van Veiligheid en Justitie heeft het verzoek op 11 oktober 2013 toegewezen, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van [appellant] op 18 december 2014 niet-ontvankelijk. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 november 2015, waarbij de minister vertegenwoordigd was door mr. H.O. Nieuwpoort van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie.

De Afdeling heeft zich eerst gebogen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het verzoek om informatie was gebaseerd op de Wob, maar de Afdeling concludeerde dat [appellant] en zijn gemachtigde, gezien hun ervaring, wisten dat zij het gevraagde document ook op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hadden kunnen opvragen. De keuze om het verzoek op de Wob te baseren leek te zijn gemaakt om dwangsommen en proceskostenvergoedingen te incasseren, wat de Afdeling als misbruik van recht beschouwde.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het gebruik van de Wob-bevoegdheid niet in goede trouw was en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, en mr. M.J. van Mossel als griffier.

Uitspraak

201501011/1/A3.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 december 2014 in zaak nr. 13/7993 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij brief van 6 september 2013 heeft [appellant] administratief beroep ingesteld tegen een aan hem opgelegde verkeersboete en daarin tevens met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht om toezending van een op die verkeersboete betrekking hebbend zaakoverzicht.
Bij brief van 5 oktober 2013 heeft [appellant] opnieuw administratief beroep ingesteld tegen een aan hem opgelegde verkeersboete en daarin tevens met een beroep op de Wob verzocht om toezending van een op die verkeersboete betrekking hebbend zaakoverzicht. Voorts is in die brief vermeld dat de beslistermijn is verstreken, de minister wordt gemaand het gevraagde besluit alsnog binnen twee weken na ontvangst van dit schrijven te nemen en anders aanspraak zal worden gemaakt op een dwangsom.
Op 14 december 2013 heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 6 september 2013.
Bij besluit van 11 oktober 2013 heeft de minister het verzoek van [appellant] van 6 september 2013 alsnog toegewezen.
Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een aanvullend stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2015, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. H.O. Nieuwpoort, werkzaam bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: CVOM), is verschenen.
Overwegingen
1. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het door [appellant] ingestelde hoger beroep te komen, ziet de Afdeling zich naar aanleiding van het door de minister aangevoerde gesteld voor de vraag of het hoger beroep kan worden ontvangen.
1.1. Het namens [appellant] door [gemachtigde] ingediende informatieverzoek is in het desbetreffende faxbericht gebaseerd op de Wob. Het verzoek is evenwel opgenomen in een faxbericht waarbij administratief beroep wordt ingesteld tegen een aan [appellant] opgelegde verkeersboete. Klaarblijkelijk vormt het kunnen motiveren van dat beroep de reden voor het opvragen van het zaakoverzicht. Deze omstandigheden en de aard van het gevraagde document wijzen erop dat [appellant] met het informatieverzoek niet heeft beoogd het gevraagde document voor een ieder openbaar te laten zijn, doch slechts om zelf in het bezit van die stukken te komen teneinde de verkeersboete mede op basis daarvan te kunnen aanvechten. Artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het bestuursorgaan. Artikel 11, vierde lid, en artikel 19, vierde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) voorzien in een soortgelijk recht hangende beroep bij de kantonrechter, onderscheidenlijk hoger beroep bij het gerechtshof in een procedure tegen een verkeersboete. Vast staat dat [gemachtigde] als rechtsbijstandverlener beroepsmatig vele procedures voert betreffende verkeersboetes, informatieverzoeken met een beroep op de Wob en het niet tijdig nemen van besluiten. Derhalve moet hij worden geacht te beschikken over ruime kennis en ervaring op het gebied van het bestuursrecht in het algemeen en de Wob en de Wahv in het bijzonder. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat [gemachtigde] wist dat hij het gevraagde document betreffende de opgelegde verkeersboete op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb en voormelde bepalingen van de Wahv had kunnen opvragen. Dit wijst erop dat het een bewuste keuze is geweest het verzoek om informatie op de Wob te baseren. Onder deze omstandigheden moet het verzoek om informatie als Wob-verzoek worden beschouwd.
1.2. Voorts geeft het procesgedrag van [gemachtigde] in deze zaak blijk van handelingen waarvan hij geweten moet hebben dat die een tijdige besluitvorming onnodig konden bemoeilijken. Zo is, zoals onder 1.1 is overwogen, het informatieverzoek neergelegd in een faxbericht dat primair een administratief beroep tegen een verkeersboete inhield, hetgeen de herkenning ervan als Wob-verzoek kon bemoeilijken. Ook is alle correspondentie weliswaar steeds gericht aan een aan de CVOM toebehorend faxnummer, doch, zoals de minister ter zitting heeft toegelicht, aan het faxnummer van de afdeling Mulder en dus niet aan een faxnummer van de afdeling die Wob-verzoeken behandelt. Deze wijze van corresponderen heeft een tijdige besluitvorming eveneens bemoeilijkt, mede bezien in het licht van de vele correspondentie van [gemachtigde] ter zake van verkeersboetes. Voorts heeft [gemachtigde] namens [appellant] beoogd de minister in gebreke te stellen in een faxbericht dat exact op dezelfde wijze aanvangt als het faxbericht van 6 september 2013, te weten met een administratief beroep tegen dezelfde verkeersboete en verzoek om toezending van het zaakoverzicht. Eerst in de laatste zinnen wordt gesteld dat de beslistermijn is verstreken, wordt de minister gemaand het gevraagde besluit alsnog binnen twee weken na ontvangst van dit schrijven te nemen bij gebreke waarvan aanspraak zal worden gemaakt op een dwangsom. In de aanhef van dit faxbericht wordt niet vermeld dat het een ingebrekestelling bevat. Ook wordt het woord "ingebrekestelling" of een vervoeging daarvan in het gehele faxbericht niet gebruikt. Deze verkapte wijze van in gebreke stellen bemoeilijkt de herkenning. Voor dit procesgedrag kan, gegeven hetgeen onder 1.1 is overwogen over de bewuste keuze van [gemachtigde] om het informatieverzoek op de Wob te baseren, geen andere plausibele verklaring worden gevonden dan het oogmerk om ten laste van de overheid dwangsommen en proceskostenvergoedingen te incasseren. Hiertoe is mede van belang dat ervan moet worden uitgegaan dat [gemachtigde], gezien zijn kennis en ervaring, ermee bekend was dat een op de Wob gebaseerd informatieverzoek, anders dan een op artikel 7:18, vierde lid, van de Awb of de onder 1.1 vermelde Wahv-bepalingen gebaseerd informatieverzoek, ertoe kan leiden dat het aangezochte bestuursorgaan in geval van niet tijdige besluitvorming aan de aanvrager een dwangsom of proceskostenvergoeding moet betalen. Daarbij komt dat, zoals de minister ter zitting heeft toegelicht, tegen de beslissing op het administratief beroep betreffende de verkeersboete geen beroep bij de kantonrechter is ingesteld, terwijl wat betreft het Wob-verzoek juist tot in hoogste instantie wordt geprocedeerd. Verder is van belang dat uit de door [appellant] gegeven machtiging volgt dat [gemachtigde] mede is gemachtigd tot het aannemen van bedragen zoals vergoedingen voor proceskosten, een en ander in de ruimste zin des woords en dat proceskostenvergoedingen en dwangsommen aan [gemachtigde] toekomen. Hieruit volgt dat [gemachtigde] rechtstreeks is gebaat bij het verbeuren door de minister van dwangsommen en het ontvangen van proceskostenvergoedingen.
1.3. Op grond van het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat [gemachtigde] de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen heeft gebruikt met kennelijk geen ander doel dan ten laste van de overheid geldsommen te incasseren en dat hij die bevoegdheid dus heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven zodanig, dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Derhalve heeft hij misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep en hoger beroep in te stellen, nu dit beroep en hoger beroep niet los kunnen worden gezien van het doel waarmee [gemachtigde] de Wob heeft gebruikt. Deze handelwijze moet aan [appellant] worden toegerekend, aangezien [gemachtigde] de betrokken handelingen namens [appellant] heeft verricht en [appellant] hem daartoe heeft gemachtigd.
2. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen houdt het namens [appellant] ingestelde hoger beroep misbruik van recht in en is het dientengevolge niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Mossel, griffier.
w.g. Koeman w.g. Van Mossel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
741.