ECLI:NL:RVS:2015:4024

Raad van State

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
201505875/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: Onterechte aanmerkingen op appellant

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 december 2015 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 27 maart 2015 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat de appellant op onjuiste wijze huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, zouden voor rekening van de appellant komen.

De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 29 juni 2015. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 6 november 2015 heeft het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver, zijn standpunt toegelicht. De appellant betoogde dat hij ten onrechte als overtreder was aangemerkt, omdat hij op het moment van de overtreding in het buitenland was.

De Raad van State oordeelde dat het college de appellant ten onrechte als overtreder had aangemerkt. De appellant had bewijs geleverd van zijn afwezigheid door een vliegticket, waaruit bleek dat hij op het moment van de overtreding in het buitenland was. Het college had in de bezwaarfase de bezwaren van een derde gegrond verklaard, maar niet die van de appellant. De Raad van State vernietigde het besluit van het college en herroept het primaire besluit van 27 maart 2015. Tevens werd bepaald dat het college het griffierecht van € 45,00 aan de appellant moest vergoeden.

Uitspraak

201505875/1/A4.
Datum uitspraak: 30 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2015 heeft het college zijn beslissing om op 19 maart 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 29 juni 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 19 maart 2015 naast een aangewezen inzamelvoorziening, in de [straat] ter hoogte van [nummer], is aangetroffen. Omdat in de doos een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellant] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de doos van hem afkomstig is, dat hij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang gedeeltelijk op hem als overtreder kunnen worden verhaald.
3. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hij stelt dat hij de overtreding niet begaan kan hebben, omdat hij op reis was in het buitenland. Verder stelt hij dat het college in de beslissing op bezwaar niet zijn bezwaren maar de bezwaren van een ander heeft behandeld.
3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Vast staat dat op 19 maart 2015 om 12.29 uur ter hoogte van het perceel [locatie] naast een ondergrondse afvalcontainer voor huishoudelijk restafval een doos is aangetroffen die in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling was aangeboden. De doos kan tot [appellant] worden herleid, nu in de doos een poststuk met daarop zijn naam- en adresgegevens is aangetroffen.
In de desbetreffende doos heeft het college ook een poststuk van een ander aangetroffen, naar aanleiding waarvan ook die ander een besluit met dezelfde inhoud als het aan [appellant] gerichte besluit van 27 maart 2015 heeft ontvangen. Die ander heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
[appellant] heeft reeds in bezwaar een kopie van het vliegticket overgelegd, waaruit blijkt dat hij in de periode van 16 maart 2015 tot en met 19 maart 2015 op reis was in het buitenland. Volgens het vliegticket kwam hij op 19 maart 2015 om 21:15 uur aan in Amsterdam. Dit vormde voor het college aanleiding om te oordelen dat de aangeschrevene de overtreding niet heeft begaan en om de bezwaren gegrond te verklaren. Het college heeft echter niet de bezwaren van [appellant] gegrond verklaard, maar de bezwaren van de derde.
Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat het college [appellant] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
De door het college in het nadere stuk gestelde omstandigheid dat [appellant] tijdens zijn afwezigheid een ander opdracht kan hebben gegeven om de doos ter inzameling aan te bieden maakt het voorgaande niet anders, nu het college het gegeven dat de aangeschrevene op reis was in de bezwaarfase voldoende heeft geacht om de bezwaren gegrond te verklaren.
De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 27 maart 2015 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van 29 juni 2015 van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, kenmerk B.4.15.1547.001;
III. herroept het besluit van 27 maart 2015 van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, kenmerk 01855W2A15;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015
163-684.