201406875/2/R1.
Datum uitspraak: 6 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Enschede,
en
de raad van de gemeente Enschede,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost - [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 27 januari 2015, waar [verzoeker] en anderen, in persoon van [verzoeker] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Bosma, advocaat te Enschede, en de raad, vertegenwoordigd door ing. T.E. Ruiter en ing. B.K.J. Rip, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het college van burgemeester en wethouders heeft ten aanzien van [partij] de regeling toegepast uit paragraaf 4.3.3 van de "Nota Buitenkans 2010" (hierna: het Rood-voor-roodbeleid). In de daartoe door het college en [partij] gesloten overeenkomst is vastgelegd dat [partij] landschapsontsierende schuren zal slopen aan de [locatie 2] te Enschede en de [locatie 3]. Voorts zal [partij] in totaal 2,5 hectare nieuwe natuur realiseren aan de [locatie 1] en de [locatie 4]. In ruil voor de geleverde prestaties wordt op de gronden van [partij] aan de [locatie 1] te Enschede planologisch voorzien in een woning.
Het voorliggende plan heeft betrekking op de [locatie 1] en de achterliggende gronden en voorziet ter plaatse in de bestemmingen "Wonen" en "Natuur".
3. [verzoeker] en anderen wonen aan de [locatie 5] en betogen dat ten onrechte niet 850 m² aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, nu dit een harde voorwaarde uit het Rood-voor-roodbeleid is.
3.1. In het Rood-voor-roodbeleid staat dat het verzoek wordt afgewezen als niet wordt voldaan aan de onder het kopje ‘beleid’ geformuleerde harde voorwaarden. Onder dat kopje is onder meer vermeld dat minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsbebouwing moet worden afgebroken om aan de regeling te kunnen meedoen.
3.2. Niet in geschil is dat vanwege een gebrek aan te slopen landschapsontsierende bedrijfsbebouwing slechts 750 m2 aan bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt. Voor zover de raad heeft beoogd voor een bijzonder geval maatwerk te leveren wordt overwogen dat het Rood-voor-roodbeleid daar op dit punt niet in voorziet. Voor zover de raad de afwijking van het beleid onderbouwt met de stelling dat een aanzienlijke investering in de natuur wordt gedaan, is gebleken dat de beoogde investering de ingevolge het Rood-voor-roodbeleid verplichte investering nauwelijks overstijgt. Voorts is afwijken alleen mogelijk als sprake is van bijzondere omstandigheden die die niet reeds in de beleidsregel zijn verdisconteerd. In zoverre is het plan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met het Rood-voor-roodbeleid. Het betoog slaagt.
4. [verzoeker] en anderen betogen dat de locatie van de nieuwe woonkavel niet past in het Rood-voor-roodbeleid.
4.1. De raad heeft toegelicht dat hij de locatie aan de [locatie 1], waar de nieuwe woonkavel is voorzien, ziet als een bestaande nederzetting in de vorm van lintbebouwing.
4.2. Het Rood-voor-roodbeleid laat de nieuwe bouwkavel toe op vijf categorieën van locaties, waaronder aansluitend aan bestaande nederzetttingen, zoals dorpskernen en lintbebouwing. Daarbij wordt het begrip nederzetting omschreven als een verzameling gebouwen langs een weg in het buitengebied - of bij een kruispunt van wegen - doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels. Bij de beoordeling of er sprake is van aansluiting bij bestaande nederzettingen wordt deze omschrijving als uitgangspunt genomen. Daarbij dient er volgens het beleid bij de nederzetting sprake te zijn van een overwegende woonfunctie. Op voorhand wordt geen harde ondergrens gesteld in welke gevallen er sprake is van een bestaande nederzetting. Maar een minimum van vijf bestaande woningen lijkt een redelijk uitgangspunt, aldus het Rood-voor-roodbeleid.
4.3. Vast staat dat de twee woningen van [verzoeker] en anderen in de onmiddellijke nabijheid liggen van de voorziene woning aan de [locatie 1]. Evenwel is gebleken dat andere omliggende woonbebouwing op afstanden groter dan 135 m ligt en dat het daarbij gaat om (agrarische) bedrijfswoningen, nog daargelaten dat de Allemansveldweg ter hoogte van de [locatie 1] een bosrijke uitstraling heeft. De voorzieningenrechter heeft dan ook ernstige twijfel of sprake is van een nederzetting bestaande uit een verzameling gebouwen met geringe afstanden tussen de bouwkavels waarbij tevens sprake is van een overwegende woonfunctie. Ook in zoverre acht de voorzieningenrechter het plan voorshands in strijd met het Rood-voor-roodbeleid. Het betoog slaagt.
5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. In verband hiermee behoeven de overige betogen geen bespreking.
6. De raad dient ten aanzien van [verzoeker] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Enschede van 30 juni 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuidoost - [locatie 1]";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Enschede tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1034,24 (zegge: duizendvierendertig euro en vierentwintig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat de raad van de gemeente Enschede aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Hupkes
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2015
635.