201503852/1/A1.
Datum uitspraak: 30 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Stegeren, gemeente Ommen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 maart 2015 in zaak nr. 15/51 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ommen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2014 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van de door [appellant] verbeurde dwangsommen van in totaal € 15.000,00.
Bij besluit van 28 november 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nog nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2015, waar [appellant], vergezeld van [gemachtigde], bijgestaan door mr. P.H. Rappa, advocaat te Hardenberg, en het college, vertegenwoordigd door drs. E. Munneke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beslist het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
2. Bij besluit van 18 juni 2012 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen een termijn van 52 weken de permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [locatie] te Stegeren te beëindigen. In het besluit is vermeld dat, als [appellant] niet aan de lastgeving voldoet, hij aan het college per maand dat de overtreding voortduurt, een bedrag van € 1.500,00 is verschuldigd met een maximum van € 15.000,00.
[appellant] heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 18 juni 2012, zodat dit besluit in rechte vaststaat. Vast staat dat [appellant] dwangsommen van in totaal € 15.000,00 heeft verbeurd nu hij, naar niet in geschil is, niet aan de bij het besluit van 18 juni 2012 opgelegde last heeft voldaan.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij direct na het besluit van 18 juni 2012 in overleg is getreden met ambtenaren van de gemeente Ommen, dat concreet zicht op legalisering bestaat en dat handhavend optreden voorts onevenredig is omdat hij geen financiële middelen heeft om een andere woning te huren en bovendien in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
3.1. Dit betoog richt zich tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan de rechtmatigheid van de opgelegde last onder dwangsom in het kader van de toetsing van het invorderingsbesluit niet meer aan de orde komen. Het besluit waarbij die last is opgelegd staat in deze procedure niet ter beoordeling. Voorts heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over zijn financiële situatie terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het college daarin aanleiding had moeten zien niet over te gaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015
604.