201402852/1/R4.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hillegom,
en
de raad van de gemeente Hillegom,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2014, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. N.L.J.M. van Hattum en ing. E.S. Kraaij, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het centrum- en winkelgebied en de woonbuurten Weerestein en Treslong van de kern Hillegom. Het plan is overwegend conserverend van aard.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Intrekking beroepsgrond
3. [appellant] heeft ter zitting zijn beroepsgrond ten aanzien van de bestemming "Dienstverlening" in plaats van "Wonen" voor het perceel Weeresteinstraat 12 ingetrokken.
Procedurele aspecten
4. [appellant] stelt dat de zienswijzen ten onrechte geen deel hebben uitgemaakt van de ter inzage gelegde stukken en de aan de raad voorgelegde stukken. Voorts acht hij de Nota van Beantwoording Bestemmingsplan Centrum geen juiste weergave van de ingediende zienswijzen en de beantwoording hiervan misleidend. Hij voert in dit verband aan dat zijn zienswijze meer punten omvat dan de beantwoording van zijn zienswijze.
4.1. De raad stelt dat de ingediende zienswijzen op de lijst van ingekomen stukken stonden en de zienswijzen ter inzage hebben gelegen voor de raadsleden. De Nota van Beantwoording zienswijzen maakte daarnaast onderdeel uit van de stukken behorende bij het agendapunt tot vaststelling van het plan. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende kennis heeft kunnen nemen van de naar voren gebrachte zienswijzen.
Voor zover [appellant] betoogt dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijze heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), overweegt de Afdeling dat dit artikel zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat ten onrechte wordt gesproken van een conserverend plan, terwijl sprake is van meerdere wijzigingen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.
5.1. In de plantoelichting staat dat het plan overwegend conserverend van aard is. Met conserverend wordt bedoeld dat wordt voldaan aan de verplichting te beschikken over een actueel plan waarin de bestaande rechten worden opgenomen. Ontwikkelingen zijn in het plan meegenomen als minimaal sprake is van een ontwerpbesluit dat in procedure is gebracht. Ook is in het plan het besluit van de raad van 20 september 2012 tot vaststelling van de Kaders voor het bestemmingsplan "Centrum" verwerkt, aldus de plantoelichting.
Gelet hierop betekenen wijzigingen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, anders dan [appellant] meent, niet dat geen sprake is van een conserverend plan. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit reeds hierom niet in stand kan blijven.
Het betoog faalt.
Planschade
6. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte beperkingen bevat in de mogelijkheid tot het verhalen van planschade. Volgens hem is het plan zo opgezet dat binnenplanse afwijkingen voor een groot deel onder de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders zijn gebracht, zodat bij gebruikmaking van deze bevoegdheid geen vergoedingsplicht ontstaat.
6.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (vgl. de uitspraken van 1 augustus 2012 in zaak nr. 201108638/1/T1/A2 en 18 juni 2014 in zaak nr. 201304978/1/A2) volgt dat de mogelijkheden tot binnenplanse afwijking bij planvergelijking bij de maximale invulling van het plan buiten beschouwing dienen te worden gelaten, nu deze als een zelfstandige oorzaak van schade kunnen worden aangemerkt. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] door de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden wordt beperkt in zijn mogelijkheden tot het verhalen van planschade.
Het betoog faalt.
De percelen Weeresteinstraat 10, 10a en 12
7. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarin de bouwmogelijkheden binnen de bestemmingen van de percelen Weeresteinstraat 10, 10a en 12 zijn verruimd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Hij wijst daarbij op de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde en zogeheten andere bouwwerken. Volgens [appellant] wordt in de planregels ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen de bouwmogelijkheden op het voorerf en het achtererf. Voorts worden de bouwmogelijkheden ten onrechte niet beperkt tot binnen het bouwvlak. [appellant] vreest als gevolg van het voorgaande een ernstige verstoring van zijn uitzicht.
7.1. De raad stelt dat wat betreft de bouwhoogte aansluiting is gezocht bij andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Hillegom en bij de mogelijkheden op grond van het vorige bestemmingsplan.
7.2. De percelen Weeresteinstraat 10, 10a en 12 hebben de bestemming "Dienstverlening".
Ingevolge artikel 10, lid 10.2, onder 10.2.1, sub a, van de planregels mogen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Onder 10.2.2, sub a, staat dat andere bouwwerken zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd.
Onder 10.2.2, sub b, staat dat de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan:
1. 6 m voor lichtmasten;
2. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
3. 3 m voor overige andere bouwwerken.
Ingevolge artikel 1, lid 1.10, wordt onder andere bouwwerken verstaan: bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
7.3. Gezien de planregels dienen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd en mogen alleen andere bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebouwd. In artikel 10, lid 10.2, onder 10.2.2, sub b, van de planregels wordt de bouwhoogte van andere bouwwerken gelimiteerd.
Het perceel Weeresteinstraat 12 grenst aan de zijkant aan het perceel van [appellant], waarvan slechts een klein gedeelte niet grenst aan het bouwvlak dat op het perceel van [appellant] is gelegen. De percelen Weeresteinstraat 10 en 10a liggen op grotere afstand van het perceel van [appellant] en worden door de bebouwing op het perceel Weeresteinstraat 12 grotendeels aan het zicht onttrokken.
Niet is uitgesloten dat het plan enige aantasting van het uitzicht van [appellant] met zich kan brengen. In aanmerking genomen dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hieraan bij de afweging van de belangen een doorslaggevend gewicht diende toe te kennen.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij de regeling zoals opgenomen in andere bestemmingsplannen van de gemeente Hillegom en daarmee in redelijkheid heeft kunnen komen tot de opgenomen bouwregels binnen de bestemming "Dienstverlening".
Het betoog faalt.
De bestemmingen "Groen" en "Verkeer"
8. [appellant] acht de mogelijkheden die het plan biedt binnen de bestemming "Groen" te ruim. Volgens hem horen parkeervoorzieningen, kunstwerken en lichtmasten niet thuis binnen de bestemming "Groen". [appellant] vreest voor een verstening van de thans aanwezige speelvelden, parken en andere groenvoorzieningen.
[appellant] acht voorts de mogelijkheden binnen de bestemming "Verkeer" te ruim. Binnen deze bestemming wordt volgens hem ten onrechte het realiseren van reclamezuilen mogelijk gemaakt.
8.1. De raad acht het opnemen van een ruime bestemming wenselijk om flexibel te kunnen omgaan met de inrichting van het gebied. Bovendien heeft de raad de regels binnen de gehele gemeente willen uniformeren.
8.2. Ingevolge artikel 11, lid 11.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groen(voorzieningen) en water;
b. voet- en fietspaden;
c. parkeervoorzieningen;
d. voorwerpen van beeldende kunst;
e. geluidwerende voorzieningen;
f. kunstwerken;
g. duikers;
h. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een brug;
i. bij de bestemming behorende voorzieningen waaronder nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding en straatmeubilair.
Ingevolge artikel 15, lid 15.2, onder 15.2.2, aanhef en sub d, voor zover hier van belang, mag de bouwhoogte van reclamezuilen op gronden met de bestemming "Verkeer" niet meer bedragen dan 3 m.
8.3. Het perceel van [appellant] grenst direct aan gronden met de bestemming "Verkeer". De dichtst bij zijn perceel gelegen gronden met de bestemming "Groen" liggen op een afstand van meer dan 50 m.
De raad heeft ter zitting toegelicht een ruime regeling ten aanzien van de bestemmingen "Groen" en "Verkeer" wenselijk te achten, omdat zo flexibel kan worden omgegaan met de inrichting van het openbaar gebied. Dit komt de Afdeling niet onredelijk voor. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad in redelijkheid heeft kunnen stellen dat een dergelijke regeling niet ongebruikelijk is binnen een stedelijke omgeving. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, worden geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel.
Voor zover [appellant] als gevolg van het ontbreken van een breedtebeperking voor kunstwerken en reclamezuilen in het plan vreest dat deze bouwwerken alle gronden met de bestemming "Groen" of "Verkeer" zullen beslaan, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dergelijke bouwwerken nooit een zodanige omvang zullen hebben dat deze de gehele bestemmingsvlakken zullen omvatten.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] door de in het plan opgenomen regeling ten aanzien van de bestemmingen "Groen" en "Verkeer" niet onevenredig wordt geschaad in zijn belangen.
Het betoog faalt.
Lichtmasten
9. [appellant] kan zich niet verenigen met de mogelijkheden die het plan biedt ten aanzien van het realiseren van lichtmasten. Hij vreest als gevolg hiervan lichtoverlast.
9.1. De raad heeft in het kader van de uniformering van de regels ten aanzien van het openbare gebied gekozen voor het toestaan van lichtmasten met een maximale hoogte van 10 m.
9.2. Het plan maakt binnen de bestemmingen "Groen", "Verkeer" en "Verkeer - Verblijfsgebied" lichtmasten mogelijk met een maximale bouwhoogte van 10 m. Daarnaast zijn binnen de bestemmingen "Bedrijf", "Centrum - 1", "Centrum - 2", "Cultuur en Ontspanning", "Detailhandel", "Dienstverlening", "Horeca", "Kantoor" en "Maatschappelijk" lichtmasten toegestaan met een maximale hoogte van 6 m.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de in het plan opgenomen regeling ten aanzien van lichtmasten zodanige lichthinder zal ondervinden, dat de raad hieraan een doorslaggevend gewicht diende toe te kennen. De raad heeft dan ook in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij regeling zoals neergelegd in andere bestemmingsplannen binnen de gemeente ten aanzien van het realiseren van lichtmasten. Voorts zijn de toegestane bouwhoogten voor de lichtmasten niet ongebruikelijk in een stedelijke omgeving.
Het betoog faalt.
De Treslongvijver en duikers
10. [appellant] betoogt dat de omvang van de Treslongvijver op de verbeelding te beperkt is weergegeven. Volgens hem hebben een aantal stroken grond ten onrechte niet de bestemming "Water" toegekend gekregen. Bovendien zijn de planregels voor de bestemming "Water" te ruim gedefinieerd, zodat ten onrechte schuttingen en lichtmasten kunnen worden gerealiseerd binnen deze bestemming, aldus [appellant].
[appellant] betoogt voorts dat op de verbeelding ten onrechte geen duikers staan weergegeven. Hij vreest als gevolg hiervan voor het dempen van de thans aanwezige watergangen. [appellant] betwijfelt of hierover overleg is gevoerd met het Hoogheemraadschap van Delfland. Het plan beperkt volgens hem ten onrechte niet de bouwmogelijkheden op de duikers ter plaatse.
10.1. De raad stelt dat de omvang van de Treslongvijver is overgenomen vanuit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (hierna: het GBKN).
Volgens de raad zijn duikers toegestaan binnen de bestemmingen "Water" en "Wonen" en acht hij het niet nodig, evenals in het vorige bestemmingsplan, de duikers op de verbeelding weer te geven.
10.2. De raad heeft ter zitting toegelicht de vorm van de vijver vanuit het GBKN te hebben overgenomen in het plan, waarbij de ter plaatse aanwezige taluds hierbij niet zijn betrokken. De precieze omvang van de Treslongvijver hangt volgens de raad af van de hoogte van het water, waardoor deze moeilijk valt in te tekenen op de verbeelding.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de omvang van de Treslongvijver uit het GBKN. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat voor zover de Treslongvijver binnen de bestemming "Wonen" komt te liggen, artikel 18, lid 18.1, van de planregels water binnen deze bestemming toestaat.
10.3. Voor zover [appellant] de bouwmogelijkheden binnen de bestemming "Water" te ruim acht, wordt het volgende overwogen.
Binnen de bestemming "Water" zijn ingevolge artikel 17, lid 17.2, van de planregels uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming toegestaan. Ingevolge artikel 17, lid 17.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Water" bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, duikers, bermen en beplanting, oevers en tijdelijke waterberging, bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen zoals groen en paden. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat dient te worden gevreesd voor het realiseren van andere bouwwerken die niet ten dienste van de bestemming "Water" staan.
De raad heeft ter zitting toegelicht enige flexibiliteit ten aanzien van andere bouwwerken, bijvoorbeeld een fontein, te willen bieden binnen de bestemming "Water" en voorts opgemerkt dat de desbetreffende gronden onder het vorige bestemmingsplan de bestemming "Tuin" hadden, waarop tevens andere bouwwerken konden worden gerealiseerd.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] door de in het plan opgenomen regeling ten aanzien van de bestemming "Water" niet onevenredig wordt geschaad in zijn belangen bij het onbebouwd blijven van de Treslongvijver.
Het betoog faalt in zoverre.
10.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant] over duikers, wordt het volgende overwogen. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht te vrezen dat als gevolg van het niet opnemen van de duikers op de verbeelding deze bebouwd zullen worden, waardoor de open verbinding van de Treslongvijver met de Vossevaart, die nodig is voor de opvang van boezemwater, zal verdwijnen.
Op de verbeelding zijn geen duikers aangeduid. Gezien artikel 17, lid 17.1, onder b en artikel 18, lid 18.1, onder c, van de planregels zijn binnen de bestemmingen "Water" en "Wonen" duikers toegestaan. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het onbebouwd blijven van de desbetreffende duikers via het hierop gevestigde recht van opstal is gewaarborgd en hij ervoor heeft gekozen om in aansluiting op het vorige bestemmingsplan geen enkele duiker in het plangebied op de verbeelding op te nemen.
Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het onbebouwd blijven van de duikers in het plan diende te worden vastgelegd. De raad heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien van het aanduiden van duikers op de verbeelding.
Het betoog faalt.
Artikel 18 van de planregels
11. [appellant] kan zich tot slot niet verenigen met artikel 18 van de planregels. Hij vreest voor een aantasting van zijn privacy, nu woningen op de percelen achter zijn woning tot op een kortere afstand van zijn erfgrens kunnen worden gerealiseerd dan onder het vorige bestemmingsplan mogelijk was. Voorts wijst hij op de mogelijkheden om dakopbouwen, bijgebouwen en bebouwing op het voorerf te realiseren. Tot slot acht [appellant] de mogelijkheden voor aan-huis-verbonden beroepen te ruim gezien de toegestane vloeroppervlakte van 80 m².
11.1. De raad stelt dat de bouwmogelijkheden voor de woningen grenzend aan het perceel van [appellant] zijn overgenomen uit de verleende vrijstellingen op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud). De raad wijst voorts op de mogelijkheden op basis van het vorige bestemmingsplan en de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen op grond van het Besluit omgevingsrecht. De raad acht het aanvaardbaar kleinschalige bebouwing op het voorerf toe te staan.
11.2. De percelen achter de woning van [appellant] hebben de bestemming "Wonen" met de bouwaanduiding "vrijstaand".
Ingevolge artikel 18, lid 18.2, onder 18.2.1, aanhef en sub i, van de planregels, mag de diepte van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" niet meer bedragen dan 15 m.
Ingevolge lid 18.2, onder 18.2.1, onder k, mag de afstand van vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelgrens niet meer bedragen dan 3 m.
Ingevolge lid 18.2, onder 18.2.2, aanhef en sub f, onder 2, mag de diepte van bijbehorende bouwwerken vermeerderd met de toegestane diepte van het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" gezamenlijk niet meer bedragen dan 17,5 m.
11.3. Het vorige bestemmingsplan "Treslong, omgeving Parklaan correctieve herziening De Marel" uit 2008 voorzag achter het perceel van [appellant] in vrijstaande woningen met een diepte van maximaal 15 m. Gezien de hiervoor geciteerde planregels is een diepte van deze woningen met bijbehorende bouwwerken van 17,5 m toegestaan. De raad heeft toegelicht dat in het vorige bestemmingsplan abusievelijk de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor deze woningen niet juist zijn verwerkt en dit met het thans voorliggende plan is hersteld.
Als gevolg van het plan kan meer zicht ontstaan op de woning van [appellant]. Echter, gezien de door [appellant] genoemde afstand van de situering van de desbetreffende woningen tot op 6,5 m van zijn erfgrens en nu het een stedelijke omgeving betreft, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad had moeten inzien dat het plan een ernstige inbreuk vormt op de privacy van [appellant]. De raad heeft dan ook in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de bestaande rechten zoals neergelegd in de verleende vrijstelling en bouwvergunning dan aan het belang dat [appellant] heeft bij het behoud van de diepte van de woningen zoals opgenomen in het vorige bestemmingsplan.
Het betoog faalt in zoverre.
11.4. Voor zover [appellant] als gevolg van de in het plan toegestane bouwhoogte van bijgebouwen en van dakopbouwen voor een nadelige invloed op de waarde van zijn perceel vreest, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
Wat betreft het betoog van [appellant] dat andere bouwwerken zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd tot 50% van het voor- en achtererfgebied, wordt overwogen dat dit ingevolge artikel 18, lid 18.2, onder 18.2.6, sub b, van de planregels slechts mogelijk is tot een maximum oppervlakte van 50 m². De raad acht het ruimtelijk aanvaardbaar om kleinschalige bebouwing op het voorerf toe te staan en stelt dat dit past in het algemene beleid van de gemeente Hillegom zoals ook neergelegd in andere bestemmingsplannen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het toestaan van kleinschalige bebouwing op het voorerf.
11.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de mogelijkheden voor aan-huis-verbonden beroepen te ruim zijn en hij als gevolg daarvan vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat, wordt als volgt overwogen.
In artikel 18, lid 18.4, van de planregels staat dat binnen de bestemming "Wonen" een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie. Daarbij worden als voorwaarden gesteld dat de omvang van de activiteit niet meer mag bedragen dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 40 m², het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken. Daarnaast is detailhandel niet toegestaan en moet de activiteit worden uitgeoefend door de bewoner.
In artikel 18, lid 18.5, onder 18.5.1, wordt de mogelijkheid gegeven om met omgevingsvergunning activiteiten als bedoeld in categorie 1 en 2 van de bijlage "Staat van Bedrijfsactiviteiten" tot een omvang van 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte tot een oppervlakte van 80 m² toe te staan.
De raad heeft ter zitting toegelicht maatwerk te willen leveren door bij een aanvraag om omgevingsvergunning per perceel te bekijken welke activiteit kan worden ontplooid en de belangen van de omwonenden te kunnen betrekken in de afweging omtrent de ruimtelijke aanvaardbaarheid van deze activiteit. Gezien dit in het plan opgenomen nadere afwegingsmoment bij de aanvraag om omgevingsvergunning en de in het plan opgenomen voorwaarden ten aanzien van het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant] als gevolg van de in het plan opgenomen mogelijkheden voor aan-huis-verbonden beroepen niet onevenredig wordt aangetast.
Het betoog faalt.
Overig
12. Voor zover [appellant] een verkeerde verwijzing in artikel 4 en taalfouten in de planregels constateert, overweegt de Afdeling als volgt. Weliswaar heeft de raad erkend dat deze fouten in de planregels abusievelijk niet bij de vaststelling van het plan zijn hersteld, maar naar het oordeel van de Afdeling betreffen dit kennelijke verschrijvingen die niet tot rechtsonzekerheid leiden. Derhalve ziet de Afdeling geen aanleiding het bestreden besluit in zoverre te vernietigen.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Verhoeven, griffier.
w.g. Koeman w.g. Verhoeven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
690.