ECLI:NL:RVS:2015:520

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
201401386/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar vergunning varkenshouderij

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel op 8 maart 2012 een vergunning verleend aan een maatschap voor de uitbreiding van de veebezetting en aanpassing van de stalsystemen van een varkenshouderij. [appellant], die woont nabij de varkenshouderij, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft dit bezwaar op 27 januari 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 26 januari 2015. Tijdens de zitting is [appellant] vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, terwijl het college werd vertegenwoordigd door H. Puttenstein en A.M. Rensen. Ook de maatschap is als partij gehoord, vertegenwoordigd door [persoon 1] en [persoon 2].

De Raad van State oordeelt dat [appellant] ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt door het college. De afstand van ongeveer 500 meter tussen de woning van [appellant] en de varkenshouderij, alsook de mogelijke geurhinder, maken dat zijn belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. De Raad van State vernietigt het besluit van het college en veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201401386/1/R2.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2012 heeft het college aan de [maatschap] vergunning krachtens de artikelen 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de uitbreiding van de veebezetting en aanpassing van de stalsystemen van een varkenshouderij op het perceel [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 27 januari 2014, kenmerk 2013/0418738 A13-439, heeft het college het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door H. Puttenstein en A.M. Rensen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [maatschap], vertegenwoordigd door [persoon 1] en [persoon 2].
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte niet als belanghebbende bij het bestreden besluit heeft aangemerkt. Hij voert hiertoe aan dat zijn percelen grenzen aan dat van de varkenshouderij van [maatschap], en hij gelet op het aantal aldaar te houden varkens geurhinder zal ondervinden.
Voorts betoogt [appellant] dat het college, door hem niet te horen in bezwaar, de hoorplicht heeft geschonden.
1.1. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Daarbij wijst het college erop dat [appellant] op ongeveer 500 meter afstand woont van het perceel van [maatschap], en daarop vanuit zijn woning bovendien geen zicht heeft.
Voorts stelt het college dat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit, omdat de regels van de artikelen uit de Nbw 1998 kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant].
1.2. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
1.3. [appellant] woont aan de [locatie 2] te [plaats] op een afstand van ongeveer 500 meter van het perceel [maatschap]. Voorts grenzen zijn percelen aan het perceel van [maatschap]. Gelet hierop en gelet op de aard en de omvang van de activiteit waarop de vergunning betrekking heeft, acht de Afdeling voldoende aannemelijk dat deze mogelijk nadelige gevolgen zal kunnen hebben ter plaatse van de percelen van [appellant], zodat zijn belang rechtstreeks bij het besluit omtrent de verlening van de vergunning is betrokken. Het college heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat [appellant] bij het bestreden besluit niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het college heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt.
Voor zover het college heeft gesteld dat het relativiteitsvereiste zoals vervat in artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit, overweegt de Afdeling dat dit geschil zich toespitst op de vraag of [appellant] bij het bestreden besluit als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Awb. Aan de vraag of de artikelen uit de Nbw 1998 kennelijk strekken tot bescherming van de belangen van [appellant], wordt thans dan ook niet toegekomen. Het betoog faalt.
1.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.
Gelet hierop behoeft niet te worden toegekomen aan het betoog van [appellant] dat het college de hoorplicht heeft geschonden.
1.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 27 januari 2014, kenmerk 2013/0418738 A13-439;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00, (zegge: negenhonderdtachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Jager, griffier.
w.g. Koeman w.g. De Jager
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
704.