201402881/1/R4.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Hellevoetsluis,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Hellevoetsluis,
3. [appellant sub 3], wonend te Hellevoetsluis,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hellevoetsluis,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Kanaalzicht" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2014, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M van Geilswijk, advocaat te Rotterdam, en R.J. Wildeman en W. van den Worm, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan biedt een actueel juridisch-planologisch kader voor de Kanaalzone en de Veerhaven te Hellevoetsluis. Het plan maakt het realiseren van woningbouw en watersport gerelateerde bedrijvigheid in het gebied De Veerhaven mogelijk.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3]
3. De raad stelt dat het beroep van [appellant sub 3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat [appellant sub 3] geen zienswijze naar voren heeft gebracht omtrent het ontwerpplan.
3.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant sub 3] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant sub 3] gestelde omstandigheid dat hij bij diverse bijeenkomsten mondeling zijn visie naar voren heeft gebracht, reeds nu deze bijeenkomsten niet plaatsvonden tijdens de termijn dat het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen.
Het beroep is niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 1]
Bouwvlak Natura 2000-gebied Haringvliet
4. [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte bebouwing mogelijk maakt binnen de aangewezen speciale beschermingszone, zijnde de oever van het Haringvliet, in de zin van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB 1979 L 103), thans, na wijziging, Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2009 L 20; hierna: Vogelrichtlijn). Volgens haar is op deze oever ingevolge de Vogelrichtlijn bebouwing niet toegestaan.
[appellant sub 1] verwijst in dit verband naar haar beroep tegen het aanwijzingsbesluit van 4 juli 2013 ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Haringvliet". De zeewerende dijk is volgens [appellant sub 1] ten onrechte niet als grens aangewezen voor dit gebied, waardoor de desbetreffende oever van het Haringvliet ten onrechte buiten het Natura 2000-gebied is gelegen.
4.1. De raad stelt dat het aanwijzingsbesluit van 4 juli 2013 ten tijde van de vaststelling van het plan in werking was getreden, zodat hij mocht uitgaan van de hierin opgenomen begrenzing van het Natura 2000-gebied "Haringvliet". Bovendien behoort deze begrenzing niet langs de zeewerende dijk te liggen, nu jachthavens geen deel uitmaken van de speciale beschermingszone, aldus de raad.
4.2. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 21 juli 2014 in zaak nr. 201402881/2/R4 ten aanzien van het verzoek van [appellant sub 1] tot het treffen van een voorlopige voorziening overwogen, dat nu het aanwijzingsbesluit van 4 juli 2013 in werking was getreden, de raad in redelijkheid een bouwvlak heeft kunnen opnemen voor de gronden tussen het Haringvliet en de zeewerende dijk. Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat blijkens de memo van Oranjewoud van 14 oktober 2013 de in het plan voorziene ontwikkelingen niet zullen leiden tot significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied.
In de uitspraak van 1 oktober 2014 in zaak nr. 201309087/1/R2 heeft de Afdeling inzake het beroep van [appellant sub 1] als volgt overwogen: "Op de bij het besluit van 24 maart 2000 behorende kaart zijn de door [appellant sub 1] bedoelde gronden niet als deel van het Vogelrichtlijngebied aangewezen. In paragraaf 3.3 van de toelichting bij dit besluit is onder meer een globale beschrijving opgenomen van de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied "Haringvliet", waarin de oude zeewerende dijk als noordelijke grens van het gebied is aangeduid. Dit betekent, gelet op de aard van die toelichting, echter niet dat is beoogd om in afwijking van de duidelijke kaart de grens langs de gehele noordelijke zijde van het Haringvliet strak langs die voormalige dijk te laten lopen, met als gevolg dat een deel van de bebouwde kom van Hellevoetsluis binnen de begrenzingen van het Vogelrichtlijngebied zou komen te liggen. Het betoog van [appellant sub 1] dat de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied bij het bestreden besluit in dit opzicht ten onrechte is gewijzigd, mist dan ook feitelijke grondslag. Voorts heeft [appellant sub 1] geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden van na het rechtens onaantastbaar worden van het oorspronkelijke besluit naar voren gebracht die de staatssecretaris aanleiding hadden moeten geven de begrenzing op de door haar bedoelde wijze te wijzigen."
Niet in geschil is dat de raad de begrenzing van het Natura 2000-gebied Haringvliet zoals neergelegd in het aanwijzingsbesluit van 4 juli 2013, heeft overgenomen in het plan. Gezien ook de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2014, ziet de Afdeling geen aanleiding thans tot een ander oordeel te komen dan de voorzieningenrechter in de uitspraak van 21 juli 2014. De raad heeft gelet hierop in redelijkheid een bouwvlak kunnen opnemen voor de gronden tussen het Haringvliet en de zeewerende dijk.
Het betoog faalt.
Strijd met beleid
5. [appellant sub 1] acht de in het plan voorziene bebouwing op de oever van het Haringvliet bij de Struytse Zeedijk in strijd met het gemeentelijke beleid. Zij noemt hierbij in het bijzonder de Gemeentelijke Watervisie 2030 en het Groenstructuurplan 2010-2020. Hierin worden onder meer het functioneren van de kuststrook als ecologische verbindingszone voor de noordse woelmuis en het belang van deze strook voor vogels en andere natuur benoemd. Voorts wijst [appellant sub 1] op het Beleidskader Nota Landschapsversterking Hellevoetsluis en de Beleidsregels grote rivieren.
5.1. De raad acht het plan niet in strijd met de uitgangspunten zoals benoemd in de door [appellant sub 1] genoemde beleidsstukken. Voorts heeft de herstructurering van de Veerhaven geen invloed op het functioneren van de kuststrook als ecologische verbindingszone.
5.2. In de plantoelichting staat dat de ontwikkeling van de Veerhaven tot een modern watersportservicecentrum in diverse geldende gemeentelijke beleidsdocumenten is opgenomen. De herontwikkeling van de Veerhaven geeft het gebied de zo gewenste kwalitatieve impuls waarmee ook de toegang vanaf het water naar Hellevoetsluis wordt opgewaardeerd. Via het plan wordt deze ontwikkeling binnen de gestelde beleidskaders mogelijk gemaakt, aldus de plantoelichting.
In het Groenstructuurplan 2010-2020 uit 2009, zoals geciteerd in de plantoelichting, staat dat deze als doel heeft om het bestaande (stedelijke) groen te behouden, de ecologische kwaliteit ervan te verbeteren en de samenhangende structuur ervan op termijn verder te ontwikkelen. Het Natura 2000-gebied Haringvliet maakt deel uit van de in het Groenstructuurplan benoemde groenstructuur kuststrook. Streefbeeld voor de kuststrook is dat zoveel mogelijk een doorlopende natuurlijke oeverstrook langs het Haringvliet komt, zodat een ecologische verbindingszone ontstaat voor dieren. Tevens zal ruimte overblijven om langs het Haringvliet te recreëren en dient het plangebied voor 30% als groen, open water en spelen te worden ingericht. In de plantoelichting staat dat het plan aan deze uitgangspunten van het Groenstructuurplan voldoet.
De Gemeentelijke Watervisie 2030 uit 2005, zoals beschreven in de plantoelichting, gaat in op de gewenste veranderingen in het watersysteem in relatie tot verwachte ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Hellevoetsluis in de komende 25 jaar. De visie richt zich daarbij op vier centrale doelstellingen:
1. Het realiseren van een veilig watersysteem en voorkomen van wateroverlast;
2. Bereiken van een goede waterkwaliteit;
3. Vergroten van de gebruiksmogelijkheden en de belevingswaarde;
4. Het vergroten van de aquatisch-ecologische kwaliteiten van het water.
De ambities van het plan, te weten de nieuwbouw richten op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en op beleving van het Kanaal door Voorne alsmede binnen de Veerhaven te komen tot een ruimtelijke ontwikkeling met normale opgave voor de waterberging en de duurzaamheid, passen volgens de plantoelichting binnen deze vier doelstellingen.
5.3. Voorts blijkt uit de eerder genoemde memo van Oranjewoud van 14 oktober 2013 dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet zullen leiden tot significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied Haringvliet. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de oevers ruig en begroeid dienen te blijven en dat door het oeverherstel ter plaatse van de voorziene bedrijfsbebouwing een zone beschikbaar wordt gesteld voor de noordse woelmuis. Gelet hierop heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de kuststrook als gevolg van het plan niet kan functioneren als ecologische verbindingszone.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan in strijd met de uitgangspunten van de diverse genoemde gemeentelijke beleidsdocumenten is vastgesteld.
5.4. Voor zover [appellant sub 1] heeft gewezen op het Beleidskader Nota Landschapsversterking Hellevoetsluis, wordt overwogen dat de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de hierin genoemde groene buffer niet binnen het plangebied is gelegen. Voorts heeft de raad ter zitting onweersproken uiteengezet dat de ontwikkellocatie Veerhaven buiten het toepassingsbereik van de Beleidsregels grote rivieren valt.
Het betoog faalt.
Bouwkavel voor watersportservicecentrum
6. [appellant sub 1] betwist voorts dat de bouwkavel op de oever van het Haringvliet bij de Struytse Zeedijk ten behoeve van een watersportservicecentrum nodig is. Op de huidige locatie van het watersportcentrum is volgens haar voldoende ruimte en gezien de economische omstandigheden is uitbreiding niet aan de orde.
6.1. De raad stelt de wensen van de ondernemers aan de Veerhaven te hebben vertaald in het plan en heeft daarom mogelijkheden voor (uitbreiding van) een watersportservicecentrum in het plan opgenomen.
6.2. In de plantoelichting staat dat in 2011 de studie "Veerhaven Hellevoetsluis, studie naar watersport gebonden bedrijvigheid" is voltooid. Op basis hiervan is ervoor gekozen om circa 10.000 m² aan watersport gebonden bedrijvigheid te ontwikkelen in het plangebied. Rondom de Veerhaven krijgen reeds gevestigde ondernemers en mogelijke nieuwe investeerders de ruimte om de Veerhaven uit te bouwen en te moderniseren tot een compleet watersportservicecentrum, passend bij de vooraanstaande positie van Hellevoetsluis op het gebied van watersport, aldus de plantoelichting.
De raad heeft in aanvulling hierop ter zitting toegelicht dat belangstelling bestaat om op de desbetreffende bouwkavel een opslagplaats ten behoeve van de winterstalling voor het watersportservicecentrum te realiseren en dat reeds sprake is van contractvorming hiervoor.
Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de mogelijkheden die het plan biedt voor watersport gebonden bedrijvigheid in een reële behoefte voorzien. Gelet op het voorgaande en gezien de planperiode van tien jaar heeft [appellant sub 1] dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Bedrijf - 2" op de oever van het Haringvliet bij de Struytse Zeedijk niet uitvoerbaar is.
Het betoog faalt.
Geluidwerende bebouwing
7. [appellant sub 1] acht de verplaatsing van het bedrijf aan het [locatie 1] onnodig. Volgens haar vormen de ter plaatse uitgevoerde bedrijfsactiviteiten geen belemmering voor de in het plan voorziene woningbouw. De in het plan voorziene loods en muur op de plek van dit bedrijf zijn dan ook niet nodig als geluidbuffer voor het bedrijf dat blijft gevestigd aan het [locatie 2]. In dit verband wijst zij op het beëindigen van de milieuvergunning voor dit bedrijf. [appellant sub 1] wijst in dit verband voorts op de reeds aanwezige bedrijfswoningen en op een brief van DCMR uit 2012.
7.1. De raad stelt dat de geluidbelasting op de gevel van de woningen met het nemen van maatregelen, waaronder het realiseren van geluidwerende bebouwing, 47 dB bedraagt. Indien de maatregelen niet worden getroffen, zou de voorkeursgrenswaarde van 48 dB volgens de raad overschreden worden. De raad wijst op de door Oranjewoud opgestelde notitie van 11 juli 2013, waarbij de brief van DCMR uit 2012 is betrokken.
7.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt het volgende naar voren. Uit een eerste rapportage van DCMR van 30 september 2010 blijkt dat de in het plan voorziene woningbouw werd belemmerd door de bedrijven aan het [locatie 1]. Het betreft dan vooral het bedrijf aan het [locatie 2]. Om woningbouw mogelijk te maken is ervoor gekozen het bedrijf aan het [locatie 1] te verplaatsen. De geluidbelasting ten gevolge van beide bedrijven zou namelijk leiden tot een situatie waarbij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van de nieuw te bouwen woningen wordt overschreden. Op de plaats waar het bedrijf aan het [locatie 1] thans is gevestigd, voorziet het plan in een loods die als geluidbuffer zal gaan dienen voor het bedrijf aan het [locatie 2].
In het Stedenbouwkundig plan Veerhaven Hellevoetsluis is het voorgaande vertaald in een ensemble met drie schillen. In het hart ligt het water met het werkterrein en een aantal bestaande en te behouden bedrijfsloodsen. Daaromheen komt een schil van werkloodsen, welke voorkomt dat te veel geluid naar buiten dringt. In de buitenschil worden de woningen gerealiseerd. Het Stedenbouwkundig plan Veerhaven is vertaald in het plan.
De raad heeft in aanvulling op het voorgaande ter zitting toegelicht dat verplaatsing van het bedrijf aan het [locatie 1] tevens nodig is om ervoor te zorgen dat ruimte voor uitbreiding van de bedrijven kan worden geboden, hetgeen door de huidige geluidemissie niet mogelijk is. Voorts is uiteengezet dat het bedrijf aan het [locatie 2] per 1 januari 2013 onder het bereik van het Activiteitenbesluit milieubeheer is komen te vallen, waardoor de milieuvergunning hiervoor is komen te vervallen.
7.3. Aan het plan is onder meer het akoestisch onderzoek "Bedrijventerrein Veerhaven te Hellevoetsluis in relatie tot woningbouw" van 22 januari 2013 ten grondslag gelegd. Doel van dit onderzoek was te bepalen of met de herinrichting van het bedrijventerrein Veerhaven kan worden voldaan aan de geluidnormen ter hoogte van de gevel van de dichtstbijzijnde reeds bestaande en nieuw te vestigen woningen. De conclusie van het akoestisch onderzoek luidt dat de nieuwe bedrijfssituatie op het bedrijventerrein Veerhaven niet zal leiden tot overschrijding van de geluidnormen.
Voorts is in het memo van Oranjewoud van 11 juli 2013 de geluidbelasting op de in het plan voorziene woningbouw in de Veerhaven onderzocht. Bij het berekenen van de geluidbelasting is onder meer het Stedenbouwkundig plan Veerhaven als uitgangspunt gebruikt en zijn opmerkingen van DCMR verwerkt. In het memo wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting op de gevel van de in het plan voorziene woningen maximaal 47 dB bedraagt.
7.4. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat herinrichting van het bedrijventerrein Veerhaven, en daarmee het realiseren van geluidwerende bebouwing, nodig is om het woon- en leefklimaat ter plaatse van de in het plan voorziene woningen te kunnen waarborgen. Daarbij heeft de raad in redelijkheid gewicht kunnen toekennen aan het bieden van een uitbreidingsmogelijkheid voor het bedrijf aan [locatie 2].
Het betoog faalt.
Tobroeks
8. [appellant sub 1] wijst tot slot op de aanwezigheid van tobroeks aan de oostkant van de Veerhaven. Volgens haar maken deze tobroeks deel uit van de Hellevoetse verdedigingswerken en hebben zij derhalve een beschermde status. Een bouwlocatie bovenop een van de tobroeks acht [appellant sub 1] dan ook onwenselijk.
8.1. De raad stelt dat de drie aanwezige tobroeks geen monumentale status hebben. Volgens de raad wordt zoveel mogelijk gestreefd naar behoud van de tobroeks voor het landschap en geldt daarom de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 2" voor deze objecten.
8.2. De oostkant van de Veerhaven heeft onder meer de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 2".
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Archeologie - 2" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
Ingevolge lid 19.2, zijn op deze gronden nieuwe bouwwerken ten behoeve van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen slechts toelaatbaar, indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
a. het bouwplan heeft betrekking op de vervanging van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en alleen de bestaande fundering wordt benut;
b. het bouwplan brengt geen bodemverstorende activiteiten met zich;
c. de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt minder dan 200 m² en reikt tevens niet dieper dan 3 m beneden NAP.
8.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt het volgende naar voren. Aan de oostkant van de Veerhaven aan de Struytse Zeedijk zijn enkele bunkers uit de Tweede Wereldoorlog, zogeheten tobroeks, terug te vinden. Deze bunkers zijn niet aangewezen als rijksmonument en hebben ook verder geen monumentale status. Wel zijn ze van redelijke cultuurhistorische waarde en behoren ze tot het cultureel waardevol erfgoed van Hellevoetsluis. Er zijn drie tobroeks aanwezig, waarvan twee bovengronds en één ondergronds. De precieze locaties van deze tobroeks zijn niet bekend. De raad streeft ernaar om deze bunkers zoveel mogelijk te behouden voor het landschap. Daarom is de bestemming "Waarde - Archeologie - 2" toegekend, waarbinnen een bouwregeling geldt en een omgevingsvergunningplicht voor werken, geen bouwwerk zijnde, en voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) is opgenomen, indien deze dieper reiken dan 3 m beneden NAP en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m² beslaan.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanwezigheid van tobroeks er niet toe dient te leiden dat geen bebouwing mogelijk kan worden gemaakt aan de oostkant van de Veerhaven, nu de bestemming "Waarde - Archeologie - 2" voldoende bescherming biedt.
Het betoog faalt.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]
10. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
11. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover daarin de mogelijkheid om buiten het bouwvlak te bouwen is beperkt tot 40 m² en de bouwhoogte van bijgebouwen tot 4,5 m. Volgens hen wordt daarmee geen recht gedaan aan de feitelijke situatie ter plaatse en is de sinds lange tijd aanwezige bebouwing op het perceel [locatie 3] dan ook ten onrechte niet betrokken bij de vaststelling van het plan. Voorts is de grootte van het perceel hierbij niet betrokken. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat zij er op mochten vertrouwen dat de bestaande bebouwing met vergunning is gerealiseerd, nu de gemeente Hellevoetsluis eigenaar is geweest van het perceel. Volgens hen wordt voornoemde bebouwing dan ook ten onrechte onder het overgangsrecht gebracht. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] vrezen daarmee voor een waardedaling van hun perceel.
11.1. De raad stelt dat de desbetreffende bebouwing op het perceel [locatie 3] met het plan niet onder het overgangsrecht is gebracht, omdat deze zonder vergunning is gerealiseerd. De raad heeft ervoor gekozen de bouwvoorschriften binnen de gemeente zoveel mogelijk te uniformeren.
11.2. Het perceel [locatie 3] heeft de bestemming "Wonen - 1".
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, onder 14.2.1, sub c, van de planregels mogen de gronden buiten het bouwvlak per bouwperceel voor maximaal 50% worden bebouwd met een maximum van 40 m².
Ingevolge lid 14.2, onder 14.2.1, sub f, mag de goothoogte van bijbehorende bouwwerken maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 4,5 m bedragen.
11.3. De raad heeft in reactie op het betoog van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ter zitting toegelicht het aannemelijk te achten dat voor de aanwezige bebouwing op het perceel [locatie 3] in het verleden bouwvergunning is verleend en stelt zich thans op het standpunt dat deze bebouwing met het plan onder het overgangsrecht is gebracht. Daarnaast heeft de raad ter zitting toegelicht dat recentelijk, na de vaststelling van het plan, de aanwezige bebouwing op het perceel is geïnventariseerd, waarbij een oppervlakte aan bebouwing buiten het bouwvlak van 97 m² is vastgesteld. Gelet op de mogelijkheid in het Besluit omgevingsrecht om 30 m² buiten het bouwvlak te bouwen en het in het plan opgenomen maximum van 40 m², dient voor ongeveer 27 m² een oplossing te worden gevonden, aldus de raad.
De raad heeft gelet hierop niet inzichtelijk gemaakt dat hij ten tijde van de vaststelling van het plan beschikte over voldoende gegevens om een goede afweging te maken ten aanzien van de bestaande bebouwing buiten het bouwvlak op het perceel [locatie 3]. Nu de raad zich voorts op een ander heeft standpunt gesteld dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft de mogelijkheden voor het buiten het bouwvlak bouwen en de toegestane bouwhoogte van bijgebouwen voor het perceel [locatie 3] niet met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
12. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van rechtsoverweging 11.3 toereikend te motiveren dat de in het plan opgenomen mogelijkheden voor het buiten het bouwvlak bouwen en de toegestane bouwhoogte voor bijgebouwen op het perceel [locatie 3] ruimtelijk aanvaardbaar zijn, dan wel een andere planregeling vast te stellen voor het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" voor dit perceel.
De raad dient de Afdeling de uitkomst van voormelde opdracht mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Proceskosten
13. Ten aanzien van [appellant sub 3] en [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Ten aanzien van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
III. draagt de raad van de gemeente Hellevoetsluis naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van rechtsoverwegingen 11.3 en 12 het daar omschreven gebrek te herstellen; en
- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, griffier.
w.g. Koeman w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
690.