ECLI:NL:RVS:2015:532

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
201403555/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bestuursdwang voor verwijdering van bouwwerken in woonwagenkamp

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Coevorden ongegrond werd verklaard. Het college had op 16 mei 2013 bestuursdwang gelast om verschillende bouwwerken, waaronder een carport en hondenkennels, te verwijderen van een perceel binnen het woonwagenkamp te Coevorden. De rechtbank oordeelde dat de bouwwerken in strijd waren met het bestemmingsplan en zonder vergunning waren gebouwd.

[Appellant] stelde in hoger beroep dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld, omdat hem mondelinge toestemming was gegeven door wethouder Steunenberg om de groenstrook te gebruiken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd voor deze toezegging. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde, omdat [appellant] niet had aangetoond dat zijn situatie vergelijkbaar was met die van anderen die geen handhaving ondervonden.

De Afdeling concludeerde dat het college terecht had gehandeld door handhavend op te treden, gezien het algemeen belang van handhaving en de overtredingen die waren gepleegd. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201403555/1/A1.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Coevorden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 april 2014 in zaak nr. 13/782 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Coevorden.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft het college [appellant] onder het aanzeggen van bestuursdwang gelast om binnen vier weken na verzending van dit besluit een carport, een blauwe vrachtwagenopbouw, een aantal hondenkennels en een hekwerk op het perceel dat is gelegen binnen het woonwagenkamp aan de [locatie] te Coevorden zoals weergegeven op de bijgevoegde plattegrond, te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 2 oktober 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat de begunstigingstermijn is opgeschort tot en met 14 november 2013.
Bij uitspraak van 17 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N. Drenth, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Niet in geschil is dat de in het besluit van 16 mei 2013 vermelde bouwwerken (hierna: de bouwwerken) in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Coevorden woongebieden" en zonder een daartoe vereiste vergunning zijn gebouwd.
2. Aldus is gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
[appellant] voert daartoe aan dat wethouder Steunenberg hem mondeling toestemming heeft gegeven om de groenstrook waarop een aantal bouwwerken zijn gebouwd te gebruiken.
Verder voert hij aan dat dit gebruik reeds lange tijd duurt zonder dat de gemeente daartegen handhavend heeft opgetreden, ondanks dat zij van dit gebruik op de hoogte was.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 januari 2015 in zaak nr. 201403961/1/A1), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
3.2. [appellant] heeft zijn - door het college weersproken - enkele stelling dat wethouder Steunenberg hem mondeling toestemming heeft gegeven om de groenstrook waarop een aantal bouwwerken zijn gebouwd te gebruiken, onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd.
Hij heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de wethouder een toezegging als hiervoor bedoeld heeft gedaan.
3.3. Verder is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 januari 2015 in zaak nr. 201401844/1/A1), het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur ervan, geen bijzondere omstandigheid in verband waarmee van handhavend optreden dient te worden afgezien.
De stelling van [appellant] dat hij de groenstrook reeds 25 jaar heeft gebruikt en de container al ruim 15 jaar voor opslagdoeleinden heeft gebruikt, kan daarom niet leiden tot het ermee door hem beoogde doel. Dat het college reeds lange tijd van dit gebruik van de groenstrook op de hoogte was, leidt niet tot een ander oordeel.
Het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel faalt.
4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Hij voert daartoe aan dat zijn achterbuurman dezelfde groenstrook gebruikt en dat diverse bewoners vergelijkbare bouwwerken in het woonwagenkamp hebben staan waar niet handhavend tegen wordt opgetreden.
Verder voert hij aan dat in Coevorden soortgelijke groenstroken worden verkocht aan inwoners, maar dat een daartoe strekkend verzoek van [appellant] is afgewezen.
4.1. [appellant] heeft niet toegelicht of en zo ja, welke bouwwerken de achterbuurman op een groenstrook heeft gebouwd en of voor deze bouwwerken een omgevingsvergunning is vereist, waar de door hem genoemde vergelijkbare bouwwerken staan, en door wie deze worden gebruikt. Aldus heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem bedoelde situaties zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin in redelijkheid aanleiding had moeten zien van handhavend optreden af te zien. Dat [appellant] heeft gesteld dat de gemeente de groenstrook waarop de bouwwerken zijn gebouwd (hierna: de groenstrook), niet aan hem wil verkopen, leidt niet tot een ander oordeel. Zelfs indien [appellant] de eigenaar van de grond zou zijn waarop een aantal bouwwerken zijn gebouwd, dan is dat geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college in redelijkheid van handhavend optreden had moeten afzien.
Het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel faalt.
5. Ten slotte betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
Hij voert daartoe aan dat de honden die de hondenkennels bewonen zijn lust en zijn leven zijn, de bouwwerken niemand in de weg staan en daarover nooit klachten zijn binnengekomen.
Verder wordt de groenstrook alleen gebruikt door hemzelf en is die niet toegankelijk. Voorts wil het college door handhavend op te treden uitsluitend laten zien dat het de baas is op het woonwagenkamp, aldus [appellant].
5.1. De door [appellant] genoemde omstandigheden maken, daargelaten of al deze omstandigheden voldoende aannemelijk zijn gemaakt, mede gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving en de omstandigheid dat zich geen geringe overtreding voordoet, niet dat handhavend optreden onevenredig is en het college van handhavend optreden tegen de bouwwerken had moeten afzien.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
543.