ECLI:NL:RVS:2015:545

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
201405055/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag en zelfstandige woonruimte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond verklaarde. Het besluit van 14 mei 2013, waarbij de huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2011 definitief op nihil werd vastgesteld, werd door de Belastingdienst/Toeslagen gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet in een zelfstandige woning verbleef, wat een voorwaarde is voor het recht op huurtoeslag. [appellant] betoogde dat hij wel in een zelfstandige woning verbleef en overhandigde bewijs in de vorm van een cd-rom met foto's en films. De Belastingdienst/Toeslagen stelde echter dat de huurprijs van de woning te hoog was en dat er geen recht op huurtoeslag bestond.

Tijdens de zitting op 14 januari 2015 werd de zaak behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen in zijn standpunt niet langer volhield dat [appellant] in een zelfstandige woning verbleef. De Afdeling concludeerde dat het besluit van 16 augustus 2013 niet op een deugdelijke motivering berustte en dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van 16 augustus 2013 werd gegrond verklaard. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden echter in stand gelaten, omdat de huurprijs van de woning nog steeds boven het wettelijke maximum lag. De Belastingdienst/Toeslagen werd gelast om het griffierecht aan [appellant] te vergoeden.

Uitspraak

201405055/1/A2.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], (hierna: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2014 in zaak nr. 13/4904 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] over het berekeningsjaar 2011 toegekende huurtoeslag definitief op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 16 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Belastingdienst/Toeslagen en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door H. [appellant], vergezeld van [partner], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij deze dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) wordt in de Wht en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder huurprijs: de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van de woning.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en medebewoners.
Ingevolge het tweede lid kan slechts ten aanzien van een bepaalde woning aan één huurder een huurtoeslag worden toegekend.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, wordt slechts een huurtoeslag toegekend als geen andere personen met dat adres in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, zoals deze bepaling vanaf 1 januari 2011 luidde, wordt geen huurtoeslag toegekend als de rekenhuur:
a) hoger is dan € 652,52 per maand als:
1˚. de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel een woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner, of een medebewoner;
(…).
Ingevolge het tweede lid is het eerste lid niet van toepassing:
a. als sprake is van overschrijding van een daar genoemd bedrag omdat voorzieningen zijn aangebracht in en rond de woning, die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van de huurder, van diens partner of van een medebewoner;
b. als de woning geschikt en bestemd is voor de huisvesting van een huishouden van ten minste acht personen, en het huishouden van de huurder uit ten minste acht personen bestaat;
c. na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit hetgeen hij heeft overgelegd, niet blijkt dat hij ten tijde van belang in een zelfstandige woning, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht, verbleef. Ter toelichting van zijn betoog dat hij destijds in een zelfstandige woning verbleef, heeft [appellant] een cd-rom met foto's en films overgelegd, waaruit, naar hij stelt, blijkt dat het adres [locatie 1], uit drie zelfstandige woningen, opgedeeld in [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4], bestaat.
2.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in zijn nader stuk het standpunt ingenomen dat onderzoek van het beeldmateriaal van de cd-rom hem tot de conclusie heeft gebracht dat [appellant] inmiddels voldoende heeft aangetoond dat er op het adres [locatie 1] meerdere zelfstandige woningen zijn. Degenen die eerder als medebewoners zijn aangemerkt, behoorden volgens de Belastingdienst/Toeslagen voorts niet tot de huishouding van [appellant].
Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat hij niet aan [appellant] tegemoetkomt, omdat [appellant] in zijn aanvraag van 2 oktober 2010 een kale huurprijs van € 337,50 heeft opgegeven, terwijl uit de overgelegde huurovereenkomst blijkt dat deze € 675,00 bedraagt. Dat, zoals [appellant] in een telefoongesprek naar voren heeft gebracht, de huurlasten worden gedeeld met de toeslagpartner, [partner], en ieder € 337,50 betaalt, leidt niet tot een andere conclusie, aangezien in dit verband, gelet op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wht, bepalend is dat er een huurovereenkomst is gesloten en daarbij voor de huur van de woning van [appellant] aan de [locatie 1] een kale huurprijs van € 675,00 is overeengekomen. Omdat die huurprijs hoger is dan het wettelijke maximum, neergelegd in artikel 13, eerste lid, van de Wht, en geen van de in artikel 13, tweede lid, van de Wht vermelde uitzonderingssituaties zich in dit geval voordoet, heeft [appellant] geen recht op huurtoeslag, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
2.2. Uit hetgeen hiervoor onder 2.1 is weergegeven, leidt de Afdeling af dat de Belastingdienst/Toeslagen het bij besluit van 16 augustus 2013 gehandhaafde standpunt dat [appellant] in het berekeningsjaar 2011 niet in een zelfstandige woning verbleef, dat hij vier medebewoners had en dat hun inkomen bij het vaststellen van de hoogte van het toetsingsinkomen wordt meegenomen, thans niet langer onderschrijft. Dit brengt de Afdeling tot het oordeel dat het besluit van 16 augustus 2013, naar nu blijkt, niet op een deugdelijke motivering, als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), berust.
Het betoog van [appellant] slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 augustus 2013 gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
In het hierna volgende zal de Afdeling beoordelen of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, stelt de Belastingdienst/Toeslagen zich immers op het standpunt dat hij de in het besluit van 14 mei 2013 neergelegde nihilstelling van de aan [appellant] over het berekeningsjaar 2011 toegekende huurtoeslag alsnog handhaaft.
3.1. De Afdeling stelt vast dat [appellant] in zijn nader stuk niet heeft bestreden dat, zoals ook blijkt uit de overgelegde huurovereenkomst, hij voor de huur van de woning aan de [locatie 3] met de verhuurder een huurprijs van € 675,00 is overeengekomen. Dat [appellant] en [partner] hebben afgesproken dat ieder € 337,50 betaalt, laat onverlet dat de verschuldigde huurprijs, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wht, € 675,00 bedraagt. Evenmin heeft [appellant] bestreden dat zich geen van de in artikel 13, tweede lid, van de Wht vermelde situaties voordoet. Aangezien de verschuldigde kale huurprijs het in artikel 13, eerste lid, van de Wht vermelde wettelijke maximum overstijgt, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] geen aanspraak kan maken op huurtoeslag. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht aanleiding gezien het besluit van 14 mei 2013 te handhaven.
Gelet op het voorgaande zal de Afdeling de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand laten.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2014 in zaak nr. 13/4904;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 16 augustus 2013, kenmerk 1249.07.106;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 166,00 (zegge: honderdzesenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Van Altena w.g. De Heer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
636.