ECLI:NL:RVS:2015:546

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
201404798/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van woning van gevelgeluidweringproject bij verbreding Rijksweg A2

In deze zaak hebben appellanten, [appellant A] en [appellant B], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de Ronde Venen. Dit besluit, genomen op 22 april 2014, verklaarde de bezwaren van appellanten tegen een eerder besluit van 1 oktober 2013 ongegrond. Het eerdere besluit had tot gevolg dat de woning van appellanten, gelegen aan [locatie] te [plaats], werd uitgesloten van een project voor gevelgeluidwering in verband met de verbreding van de Rijksweg A2 tussen Holendrecht en Maarssen.

De appellanten waren van mening dat de kosten voor de aangeboden geluidwerende voorzieningen te hoog waren en hebben het aanbod niet aanvaard. Het college heeft hen vervolgens uitgesloten van het project, wat leidde tot het indienen van beroep. Tijdens de zitting op 19 januari 2015 zijn de appellanten, vertegenwoordigd door hun adviseurs, en het college, vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente en Rijkswaterstaat, verschenen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen de wettelijke bepalingen van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder besproken. De Afdeling concludeerde dat het college terecht had gehandeld door de woning van appellanten uit te sluiten van het project, omdat zij het aanbod niet hadden aanvaard. De Afdeling oordeelde dat het aanbod zorgvuldig tot stand was gekomen en dat de appellanten geen goede redenen hadden om het aanbod niet te aanvaarden. Het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201404798/1/R4.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van de Ronde Venen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2014 heeft het college de bezwaren tegen het besluit van 1 oktober 2013, waarbij de woning [locatie] te [plaats] is uitgesloten van het project gevelgeluidwering met betrekking tot de verbreding van Rijksweg A2 Holendrecht Maarssen, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2015, waar [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door ing. M. Plukkel, werkzaam bij de gemeente, ing. J. Terpstra, werkzaam bij Rijkswaterstaat Midden Nederland, en ir. A.J. ter Velde, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 114a, eerste lid, van de Wet geluidhinder vervalt de verplichting om overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde maatregelen te treffen ten aanzien van een woning of een geluidsgevoelig gebouw, indien de rechthebbende ten aanzien van die woning of dat andere geluidsgevoelige gebouw niet heeft toegestemd mee te werken aan maatregelen die moeten worden getroffen ingevolge het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
Ingevolge het tweede lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld ten aanzien van:
a. de wijze waarop aan de rechthebbende wordt verzocht om mee te werken aan de realisatie van de maatregelen;
b. de wijze waarop de rechthebbende zijn toestemming verleent of onthoudt aan de realisatie van de maatregelen;
c. de wijze waarop burgemeester en wethouders aan de rechthebbende mededeling doen over het vervallen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 6.3 van het Besluit geluidhinder worden de eigenaren en bewoners van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen schriftelijk op de hoogte gesteld dat van overheidswege wordt overwogen geluidwerende voorzieningen aan te brengen.
Ingevolge artikel 6.4, eerste lid, wordt aan de eigenaren en bewoners van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen verzocht binnen drie weken na de in artikel 6.3 bedoelde schriftelijke mededeling, schriftelijk toestemming te verlenen tot het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek.
Ingevolge artikel 6.5 stelt het bevoegd gezag, indien de in artikel 6.4, eerste of tweede lid, bedoelde toestemming is verleend, een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek in. Het onderzoek resulteert in ieder geval in:
a. een opgave van de geluidsgevoelige ruimten;
b. een inventarisatie van de benodigde bouwtechnische gegevens;
c. een opgave van de benodigde geluidwerende voorzieningen;
d. een raming van de kosten voor de overheid, en
e. een raming van de eventuele kosten voor de eigenaar.
Ingevolge artikel 6.8, eerste lid, aanhef en onder a, ontvangen de eigenaren van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, die op basis van het in artikel 6.5 bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in aanmerking komen een aanbod met betrekking tot de aan te brengen geluidwerende voorzieningen.
Ingevolge artikel 6.9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt aan de eigenaren, bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, verzocht binnen drie weken na ontvangst van het aanbod schriftelijk te verklaren dat zij voor alle geluidsgevoelige ruimten waarop het aanbod betrekking heeft, instemmen met de voorgestelde geluidwerende voorzieningen en toestemming geven tot het aanbrengen van de voorgestelde geluidwerende voorzieningen.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien de in het eerste lid bedoelde ondertekening niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden, de betreffende eigenaren schriftelijk meegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht, tenzij de ondertekening binnen twee weken na ontvangst van deze mededeling alsnog plaatsvindt.
Ingevolge het derde lid wordt, indien de verklaring ook niet binnen de in het tweede lid gestelde termijn heeft plaatsgevonden, de betreffende eigenaren schriftelijk meegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.
2. In verband met de verbreding van de A2 tussen knooppunt Holendrecht en aansluiting Maarssen komt onder meer de woning met adres [locatie] te [plaats], waarvan [appellant A] en [appellant B] eigenaar zijn, in beginsel in aanmerking voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, bestaande uit gevelisolatie aan de binnenzijde van de woning. In overleg met [appellant A] en [appellant B] is hen in het aanbod tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, als bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, van het Besluit geluidhinder, tevens een voorstel gedaan dat op hun kosten meerwerk wordt uitgevoerd, bestaande uit het buitendaks isoleren van hun woning, zoals door hen gewenst. Tussen 1 maart 2013 en 31 mei 2013 is in een briefwisseling tussen Rijkswaterstaat, als uitvoerder van de regeling, en [appellant A] en [appellant B], het overleg voortgezet. De termijn om het aanbod te aanvaarden is daarbij verlengd. [appellant A] en [appellant B] hebben het aanbod niet aanvaard, omdat zij de kosten die zij zelf dienen te dragen te hoog vonden. De woning van [appellant A] en [appellant B] is vervolgens bij het besluit van 1 oktober 2013, conform artikel 6.9, derde lid, van het Besluit geluidhinder, van het gevelisolatieproject uitgesloten.
3. [appellant A] en [appellant B] hebben tegen dit besluit bezwaar ingesteld. In de bezwaarprocedure hebben zij een offerte ingebracht van [bedrijf] waaruit volgens hen blijkt dat buitendakse voorzieningen tegen dezelfde kosten kunnen worden aangebracht als de aangeboden binnendakse voorzieningen. Van de kant van Rijkswaterstaat is aangeboden om het bedrag voor de binnendakse geluidwerende voorzieningen toe te kennen aan [appellant A] en [appellant B], waarmee de in de offerte opgenomen buitendakse geluidwerende voorzieningen kunnen worden gerealiseerd, mits met een aanvullend onderzoek op kosten van [appellant A] en [appellant B] wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de op grond van de Wet geluidhinder geldende normen voor geluidbelasting binnen woningen. Dit aanbod hebben [appellant A] en [appellant B] niet aanvaard. Het college heeft het besluit van 1 oktober 2013 daarom gehandhaafd.
4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat zij het aanbod niet hoefden te aanvaarden omdat het niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Ten eerste zijn er tijdens het proces fouten gemaakt. Bovendien kan op grond van de offerte van [bedrijf] worden geconcludeerd dat buitendakse geluidwerende voorzieningen niet duurder zijn dan binnendakse geluidwerende voorzieningen. Zij betogen verder dat de kosten voor een onderzoek of wordt voldaan aan de op grond van de Wet geluidhinder geldende normen voor geluidbelasting binnen woningen, in het kader van de zorgvuldige voorbereiding voor rekening van het college moeten komen. Zij betogen ten slotte dat de norm dat de van overheidswege getroffen voorzieningen sober en doelmatig dienen te worden uitgevoerd, geen recht doet aan hetgeen met betrekking tot het veroorzaken van schade en het vergoeden daarvan als redelijk en billijk wordt ervaren. Het college heeft in het uitblijven van een aanvaarding van het aanbod dan ook ten onrechte aanleiding gezien om hun woning uit te sluiten van het gevelisolatieproject, aldus [appellant A] en [appellant B].
4.1. Op 7 januari 2015 hebben [appellant A] en [appellant B] een aanvullend stuk in de procedure ingebracht. Het betreft een rapport van Technion adviseurs, waaruit volgens hen blijkt dat de door hen voorgestelde voorziening aan alle eisen voldoet.
4.2. Het aanbod van het college gecombineerd met het aanbod van Rijkswaterstaat van 27 augustus 2012 onderscheidenlijk 30 januari 2013 is een aanbod als bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, onder a, van het Besluit geluidhinder. Vast staat dat de aanvaarding van het aanbod tot het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen niet is geschied. Gelet op artikel 114a, eerste lid, van de Wet geluidhinder, gelezen in samenhang met artikel 6.9 van het Besluit geluidhinder, dient het college de woning in dat geval uit te sluiten van het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen.
4.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat zij het aanbod met goede redenen niet hebben aanvaard omdat het niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, overweegt de Afdeling als volgt. De wettelijke regeling strekt tot het van overheidswege aanbieden van doeltreffende voorzieningen om de geluidbelasting binnen geluidgevoelige ruimten terug te brengen tot de wettelijk voorgeschreven waarden. In het door Rijkswaterstaat opgestelde Uitvoeringskader Gevelisolatie 2012; Uitvoeringskader voor gevelisolatie rond rijkswegen ter nadere uitwerking van Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en de Wet milieubeheer (hierna: het uitvoeringskader) is vastgelegd welke uitgangspunten daarbij worden gehanteerd, namelijk redelijkheid, soberheid, doelmatigheid en uniformiteit. Voorts is in het uitvoeringskader opgenomen op welke wijze tegemoet kan worden gekomen aan afwijkende wensen, waarbij de meerkosten voor rekening van betrokkenen komen. In het uitvoeringskader is ook vermeld dat in het geval de eigenaar de werkzaamheden zelf laat uitvoeren hij moet aantonen dat er na isolatie wordt voldaan aan de wettelijke eisen met betrekking tot het binnenniveau. Niet gebleken is dat het aanbod dat aan [appellant A] en [appellant B] is gedaan niet in overeenstemming is met het uitvoeringskader. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd ook geen aanleiding om de in het uitvoeringskader vastgelegde uitgangspunten onredelijk te achten. Extra onderzoek naar de bereikte geluidwering was bij het aanbrengen van de door Rijkswaterstaat aangeboden voorzieningen niet nodig geweest, zodat het niet onredelijk is dat dit voor rekening van [appellant A] en [appellant B] blijft indien zij zelf de door hen gewenste voorzieningen laten aanbrengen. Ten aanzien van het betoog dat de aangeboden sobere uitvoering geen recht doet aan de kwaliteiten van de woning van [appellant A] en [appellant B] overweegt de Afdeling dat de uitgangspunten van redelijkheid, soberheid, doelmatigheid en uniformiteit niet in strijd zijn met de wetgeving, die immers niet verder strekt dan het van overheidswege aanbieden van doeltreffende geluidwerende voorzieningen. Voor zover [appellant A] en [appellant B] wijzen op fouten die volgens hen zijn gemaakt in de communicatie en de aanvankelijke inschatting van de draagconstructie van het dak overweegt de Afdeling dat deze geen invloed hebben gehad op het uiteindelijke, door hen niet aanvaarde, aanbod.
4.4. Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het aanbod niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Het rapport dat [appellant A] en [appellant B] kort voor de zitting hebben aangeleverd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Gezien het tijdstip van indiening kon dit rapport niet meer bij het besluit op bezwaar worden betrokken.
4.5. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college bij de beslissing op bezwaar van 22 april 2014 terecht zijn besluit van 1 oktober 2013 heeft gehandhaafd om geen geluidwerende voorzieningen aan te brengen aan de woning [locatie].
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Koeman w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
539-808.