ECLI:NL:RVS:2015:549

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
201404756/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Achtkarspelen en inspraakprocedures

Op 6 maart 2014 heeft de raad van de gemeente Achtkarspelen het bestemmingsplan "Buitengebied Achtkarspelen" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten A en B beroep ingesteld, omdat zij van mening zijn dat hen onvoldoende inspraak is geboden bij de totstandkoming van het plan. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 19 januari 2015. De raad werd vertegenwoordigd door G.J. Klont en J. Planting, beiden werkzaam bij de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. De appellanten stelden dat zij ten onrechte niet apart door de gemeente zijn benaderd en dat alleen agrariërs waren uitgenodigd om hun wensen kenbaar te maken. De Afdeling oordeelde dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de bestemmingsplanprocedure zoals geregeld in de Wet ruimtelijke ordening en dat een eventuele schending van inspraakverplichtingen geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan.

Daarnaast betoogden de appellanten dat de raad ten onrechte de bestemming "Wonen-Woonboerderij" niet aan hun perceel heeft toegekend. De raad stelde echter dat de woning van de appellanten geen voormalige boerderij is en dat de huidige woning niet in gebruik is geweest bij een agrarisch bedrijf. De Afdeling oordeelde dat de raad in redelijkheid heeft kunnen weigeren de bestemming toe te kennen.

Het beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard en hun verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 25 februari 2015.

Uitspraak

201404756/1/R4.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [wonplaats], gemeente Achtkarspelen,
en
de raad van de gemeente Achtkarspelen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Achtkarspelen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door G.J. Klont en J. Planting, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in een actueel juridisch planologisch kader voor het buitengebied van de gemeente Achtkarspelen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellanten] voeren aan dat hen onvoldoende inspraak is geboden bij de totstandkoming van het plan omdat zij ten onrechte niet apart door de gemeente zijn benaderd. Volgens hen zijn ten onrechte alleen agrariërs uitgenodigd om hun wensen vooraf kenbaar te maken, terwijl was toegezegd dat alle eigenaren in het plangebied voor wie iets zou veranderen zouden worden uitgenodigd.
4. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Een eventuele schending van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
5. [appellanten] betogen dat de raad ten onrechte niet de bestemming "Wonen-Woonboerderij" aan hun perceel heeft toegekend. Zij voeren hiertoe aan dat de raad heeft miskend dat hun woning een voormalige boerderij is. Hun perceel voldoet volgens hen wel aan de criteria om als woonboerderij te worden bestemd. Voorheen was immers een agrarische bestemming aan hun perceel toegekend en op het perceel was tevens een agrarisch bedrijf gesitueerd, aldus [appellanten].
5.1. De raad stelt dat het bij de woning van [appellanten] niet gaat om een voormalige boerderij. De bestemming "Wonen" is toegekend overeenkomstig de verleende vrijstelling en bouwvergunning uit 2006. Het huidige gebouw is volgens de raad derhalve niet in gebruik geweest bij een agrarisch bedrijf.
5.2. Niet in geschil is dat de voormalige boerderij op het perceel van [appellanten] is afgebroken. In 2006 zijn een vrijstelling en een bouwvergunning verleend en is de huidige woning op het perceel van [appellanten] gebouwd. In de plantoelichting is vermeld dat voormalige boerderijen die geen bedrijfsbestemming hebben en die in het veld wordt herkend als traditionele boerderij zijn voorzien van de bestemming "Wonen - Woonboerderij". Over het herkennen van een traditionele boerderij is in de plantoelichting vermeld dat het gaat om stelp-, kop(-hals)-rompboerderijen en alle in het vorige bestemmingsplan als zodanig aangeduide woonboerderijen.
5.3. Het betoog dat aan het perceel [locatie] voorheen een agrarische bestemming was toegekend, leidt niet tot het oordeel dat aan dit perceel de bestemming "Wonen - Woonboerderij" toegekend had moeten worden. Nu de voormalige boerderij is afgebroken en daarvoor in de plaats de huidige woning van [appellanten] is gebouwd, wordt niet aan de criteria voor de toekenning van de bestemming "Wonen-Woonboerderij" voldaan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen weigeren de bestemming "Wonen-Woonboerderij" toe te kennen aan het perceel [locatie].
Het betoog faalt.
6. [appellanten] betogen verder dat op een perceel, eigendom van [appellant A], direct gelegen aan de Miedwei en de Suderheawei, ten onrechte geen paardenhouderij wordt mogelijk gemaakt. Zij voeren hiertoe aan dat in het ontwerpbestemmingsplan "Lauwerskwartier" de raad een agrariër heeft toegezegd dat op het perceel van deze agrariër eenzelfde paardenhouderij als zij wensen op te richten, zal worden toegelaten.
6.1. De raad heeft toegelicht dat [appellanten], anders dan de door hen genoemde agrariër, geen concreet plan hebben voorgelegd op grond waarvan de ruimtelijke aanvaardbaarheid kan worden beoordeeld. [appellanten] hebben dit niet weersproken.
6.2. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
6.3. Voor de vaststelling van het plan is door [appellanten] geen concreet initiatief voor de oprichting van een paardenhouderij kenbaar gemaakt. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid kon weigeren het bedoelde perceel te bestemmen voor een paardenhouderij.
Ook ziet de Afdeling, gelet op de toelichting van de raad, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door geen paardenhouderij toe te laten.
Het betoog faalt.
7. [appellanten] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellanten] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
9. Voorts hebben [appellanten] verzocht de raad te veroordelen tot vergoeding van schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de ten onrechte vertraagd verleende bouwvergunning, en daarmee de vertraagde bouw van een schuur op het perceel [locatie].
9.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c van de Awb kan om vergoeding van schade in verband met een onrechtmatig besluit of het niet tijdig nemen van een besluit worden verzocht. Het beroep van [appellanten] is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
Voor zover [appellanten] daarnaast schadevergoeding vorderen vanwege volgens hen geleden schade die niet het gevolg is van het bestreden besluit, overweegt de Afdeling dat het bestreden besluit geen beslissing behelst over die schade en dat die schade daarom in de onderhavige procedure niet aan de orde is. Het verzoek dient in zoverre om die reden te worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
25 februari 2015
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Koeman w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
539-808.