201405773/1/R3.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Haps, gemeente Cuijk,
en
de raad van de gemeente Cuijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2014 heeft de raad, met ongegrondverklaring van de door [appellant] naar voren gebrachte zienswijze, de aanvraag van [appellant] om het bestemmingsplan "Industrieterrein Haven Cuijk 2011" te herzien ten behoeve van een woonbestemming voor de woning op zijn perceel aan de [locatie] te Katwijk, kadastraal bekend gemeente Cuijk, sectie E, nummer 1152, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2015, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J. Zwiebel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaar van de raad heeft [appellant] ter zitting een nader stuk overgelegd.
Overwegingen
1. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
2. [appellant] betoogt dat zijn woning op het perceel [locatie] in het bestemmingsplan "Industrieterrein Haven Cuijk 2011" ten onrechte is bestemd als bedrijfswoning, nu het onafgebroken gebruik van de woning als burgerwoning hiermee onder het overgangsrecht is gebracht. Het college van burgemeester en wethouders heeft bovendien bij brief van 19 november 2012 te kennen gegeven dat de woning bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten onrechte is aangemerkt als bedrijfswoning en niet als burgerwoning. Met het afwijzen van zijn aanvraag tot herziening van de bestemming van zijn perceel heeft de raad voorts in strijd gehandeld met het provinciale en het gemeentelijke beleid, dat vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid is gericht op het respecteren van bestaande rechten. Dat ter plaatse van de woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat zou zijn gegarandeerd, heeft de raad zelf in de hand gewerkt door middelzware en zware bedrijvigheid op het industrieterrein te faciliteren, waarbij geen rekening is gehouden met de belangen van [appellant] bij een woonbestemming. Om deze reden kan het slechte woon- en leefklimaat bij de woning niet aan hem worden tegengeworpen. Ten slotte heeft de raad erkend dat de woning door het gemeentebestuur dient te worden aangekocht om de bestemming te kunnen handhaven, terwijl dat volgens de raad financieel niet mogelijk is. Gelet hierop is het plan in zoverre niet uitvoerbaar.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het toekennen van een woonbestemming voor het perceel [locatie] vanwege de ligging daarvan op een gezoneerd industrieterrein, waar onder meer bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 zijn toegestaan en waar op het naastgelegen perceel een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi-inrichting) aanwezig is, onwenselijk is. Bovendien is het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een woonbestemming toe te kennen juist in overeenstemming met het provinciale en gemeentelijke beleid. De woning kan op grond van het overgangsrecht worden gebruikt als burgerwoning, maar bedrijfsmatig gebruik van het perceel en het gebruik van de woning als bedrijfswoning is nog steeds binnen de planperiode van het plan mogelijk.
2.2. Het perceel [locatie] heeft in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Industrieterrein Haven Cuijk 2011", dat op 20 juni 2011 is vastgesteld, de bestemming "Bedrijf¬ - 1" en de aanduiding "bedrijfswoning".
Ingevolge artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder g, van de planregels, dat van toepassing is op gronden met de bestemming "Bedrijf - 1", wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening in elk geval gerekend het gebruik voor woondoeleinden, anders dan in een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning".
2.3. De woning op het perceel [locatie] was in het vorige bestemmingsplan "Industrieterrein Haven Cuijk 1981" als burgerwoning bestemd. In het thans geldende bestemmingsplan "Industrieterrein Haven Cuijk 2011" heeft het perceel de bestemming "Bedrijf - 1" en de aanduiding "bedrijfswoning". Thans ligt niet de vraag ter beoordeling voor of de raad deze bestemming in het inmiddels onherroepelijke bestemmingsplan destijds in redelijkheid heeft kunnen toekennen aan dit perceel. Het aangevoerde dat met het vaststellen van dat bestemmingsplan geen bestaande rechten zijn gerespecteerd en dat het gebruik van de woning als burgerwoning ten onrechte onder het overgangsrecht van dat plan is gebracht, behoeft derhalve geen bespreking.
2.4. In het bestemmingsplan is aan de omliggende bedrijfspercelen de bestemming "Bedrijf - 1" of "Bedrijf - 2" toegekend, waar bedrijven tot en met categorie 3.2 onderscheidenlijk categorie 4.2 zijn toegestaan. De raad heeft onweersproken gesteld dat op het naastgelegen perceel van [appellant] een Bevi-inrichting aanwezig is. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een door [appellant] gewenste reguliere woonbestemming voor het perceel [locatie], waardoor planologisch gezien een nieuwe burgerwoning mogelijk wordt gemaakt op een gezoneerd industrieterrein, niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor zover [appellant] met de verwijzing naar de brief van 19 november 2012 een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, is van belang dat in deze van het college van burgemeester en wethouders afkomstige brief staat dat in principe medewerking zou worden verleend aan de wijziging van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming en dat ten behoeve hiervan het voornemen bestaat een ontwerpplan in procedure te brengen, zij het dat dit voornemen nog met het naastgelegen bedrijf, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Oilwas Terminal Cuijk B.V. (hierna: Oilwas), zou worden besproken. Hieraan heeft [appellant] niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat de raad een woonbestemming voor het perceel wenste op te nemen. Onder meer naar aanleiding van de bezwaren van Oilwas is besloten geen procedure ten behoeve van een woonbestemming voor het perceel [locatie] te starten. De Afdeling ziet voorts in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met het provinciale en gemeentelijke beleid heeft gehandeld, reeds omdat met een toewijzing van de aanvraag van [appellant] om het bestemmingsplan te herzien ten behoeve van een burgerwoning in planologisch opzicht wordt voorzien in een nieuwe burgerwoning, waartoe het provinciale en gemeentelijke beleid niet noopt. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de huidige bestemming dient te worden heroverwogen, omdat deze in verband met de onuitvoerbaarheid niet langer in overeenstemming zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij is van belang dat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de al dan niet minnelijke verwerving niet binnen de planperiode kan plaatsvinden. Het betoog faalt.
3. Gelet op het voorgaande heeft de raad de aanvraag in redelijkheid kunnen afwijzen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit is genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Bongertman, griffier.
w.g. Koeman w.g. Bongertman
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
709.