ECLI:NL:RVS:2015:637

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
201404192/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen huisverbod opgelegd door burgemeester

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 28 april 2014 het beroep van [appellant] tegen een huisverbod ongegrond verklaarde. De burgemeester van Leusden had op 16 april 2014 een huisverbod opgelegd aan [appellant], dat op 25 april 2014 met achttien dagen werd verlengd. De burgemeester baseerde zijn besluiten op een Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) en een beleidsadvies. De rechtbank oordeelde dat er voldoende grond was voor het huisverbod, omdat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de vader van [appellant] bestond. Tijdens de zitting op 29 januari 2015 werd de zaak behandeld, waarbij zowel [appellant] als de burgemeester vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod heeft kunnen opleggen en verlengen. De rechtbank had terecht overwogen dat er een dreiging van gevaar bestond, en dat het huisverbod een passend middel was om escalatie te voorkomen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201404192/1/A3.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leusden,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 28 april 2014 in zaken nrs. C/16/367579 en C/16/367591 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Leusden.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2014 heeft de burgemeester [appellant] een huisverbod opgelegd. Bij besluit van 25 april 2014 heeft de burgemeester dit huisverbod met achttien dagen verlengd.
Bij uitspraak van 28 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] ingediende beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] en de burgemeester hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. Boekhout, advocaat te Amersfoort, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. G.H. van der Waaij, advocaat te Leusden, J.E. Derksen, werkzaam bij de gemeente, en E.J. van Lutterveld, wijkagent, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
2. Aan het besluit van 16 april 2014 tot oplegging van het huisverbod heeft de burgemeester een ingevuld Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) ten grondslag gelegd.
Het besluit van 25 april 2014 tot verlenging van het huisverbod heeft de burgemeester gebaseerd op een aan hem uitgebracht beleidsadvies en zorgadvies.
3. Voor zover de burgemeester betoogt dat [appellant] geen belang meer heeft bij beoordeling van zijn hoger beroep, nu het huisverbod en de verlenging ervan zijn afgelopen en zijn kosten van onderdak door de gemeente zijn gedragen, wordt het volgende overwogen.
Anders dan de burgemeester betoogt, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] thans nog wel een rechtens te beschermen belang heeft bij beoordeling van zijn hoger beroep. Daartoe is redengevend dat een huisverbod, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van betrokkene impliceert. Gelet hierop is tot op zekere hoogte aannemelijk dat iemand aan wie een huisverbod is opgelegd, als gevolg daarvan in zijn eer en goede naam is geschaad. Verwezen wordt naar de uitspraak van 23 april 2014 in zaak nr. 201305059/1/A3.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door zijn aanwezigheid een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden daarvan, voor de veiligheid van zijn vader bestond. De burgemeester was dan ook onbevoegd het huisverbod op te leggen. Hiertoe voert hij aan dat uit een proces-verbaal van aangifte door zijn vader van 8 april 2014 volgt dat er geen acute noodzaak was tot ingrijpen wegens de verdenking van bedreiging. Eerst een week na die aangifte door zijn vader werd hij aangehouden. Voorts is de strafzaak geseponeerd omdat geen letsel was geconstateerd en er geen getuigen waren van de vermeende bedreiging. Ook heeft hij bij de politie uitdrukkelijk ontkend zijn vader ooit te hebben bedreigd. Er vonden slechts in frequentie toenemende, verbale ruzies plaats tussen hem en zijn vader. Het huisverbod is feitelijk met een ander doel opgelegd dan waartoe de bevoegdheid daartoe bestaat. Er zijn immers andere belangen aan ten grondslag gelegd dan het bestaan van een ernstig en onmiddellijk gevaar of een vermoeden daarvan, namelijk het woonbelang van zijn vader zodat hij orde op zaken kon stellen in het huishouden en het starten van hulpverlening, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 augustus 2014 in zaak nr. 201311543/1/A3), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst.
4.2. In het RiHG is onder meer vermeld dat [appellant] en zijn vader steeds vaker ruzie hebben, met name over de katten in de woning. Er zijn verschillende mutaties waarin is vermeld dat de vader heeft verklaard dat [appellant] gewelddadig zou zijn geweest jegens zijn vader en hem heeft bedreigd met een mes. Bij aangifte, vastgelegd in voormeld proces-verbaal van 8 april 2014, heeft de vader verklaard dat [appellant] hem diverse malen wegduwde, waardoor hij ten val kwam, en met een mes dreigde hem te vermoorden en dreigde de woning in brand te steken. De vader wordt naar eigen zeggen mentaal en fysiek onderdrukt door [appellant]. [appellant] heeft geen werk en is financieel afhankelijk van zijn vader. Zijn vader heeft hem ook eens geschampt met zijn vuist en heeft een busje pepperspray dat hij vastpakt wanneer een ruzie dreigt te escaleren. [appellant] voelt zich daardoor geïntimideerd. Hij heeft het idee dat de politie meer naar zijn vader luistert dan naar hem. Volgens [appellant] wordt hij gezien als agressor, omdat zijn vader als eerste aangifte deed en zich zieliger voordoet dan hij werkelijk is. Volgens de opsteller van het RiHG is de gezinssituatie onveilig. Eerdere bemiddeling door de politie in de woning heeft niet geleid tot verandering van de situatie. In de buurt is geklaagd over verwaarlozing van de katten, overlast van kattenuitwerpselen en geluidsoverlast. Om verdere escalatie te voorkomen en de vicieuze cirkel van ruzies en geweld te doorbreken met bijstand van hulpverleners is het opleggen van een huisverbod aan [appellant] een passend middel. Door uithuisplaatsing kan de vader met ondersteuning van de hulpverlening hygiëne en orde brengen in het huishouden en de overlastsituatie veranderen, waardoor de kans wordt verkleind dat [appellant] en zijn vader door de woningbouwvereniging uit huis worden gezet. Het woonbelang van de vader weegt in dit geval zwaarder dan dat van [appellant], omdat de vader orde op zaken kan stellen in het huishouden. Hiertoe is [appellant] kennelijk niet voldoende in staat, aldus het RiHG.
4.3. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat het huisverbod is opgelegd met een ander doel dan waartoe die bevoegdheid bestaat. Ter zitting heeft de burgemeester toegelicht dat de directe aanleiding voor oplegging van het huisverbod was gelegen in de in frequentie toenemende ruzies tussen [appellant] en zijn vader over de overlast wegens de aanwezigheid van de katten, het patroon van meldingen van de vader over geweldgebruik en bedreiging door [appellant] en de aangifte van de vader van het in het RiHG beschreven incident. Geen grond bestaat voor twijfel op dit punt. Hiertoe is van belang dat [appellant] heeft toegegeven dat de ruzies in toenemende frequentie plaatsvonden. De wijkagent heeft voorts ter zitting toegelicht dat buren dit ook verklaarden en dat, zoals in het RiHG is vermeld, eerdere bemiddeling door de politie in de woning niet heeft geleid tot verandering van de situatie. Eveneens heeft de wijkagent toegelicht dat, telkens wanneer hij naar aanleiding van een melding een bezoek aan [appellant] en zijn vader trachtte te brengen, hij niet werd binnengelaten. Dit was volgens de wijkagent ook de reden dat [appellant] eerst na ongeveer een week na de aangifte van het in het RiHG beschreven incident is aangehouden. Ondanks dat die aanhouding buiten heterdaad was, bestond volgens de wijkagent op dat moment nog altijd de dreiging dat de situatie zou escaleren.
Gelet op de in het RiHG gestelde omstandigheden, alsmede het verhandelde ter zitting, heeft de rechtbank terecht overwogen dat ten tijde van de oplegging van het huisverbod voldoende grond bestond om aan te nemen of ernstig te vermoeden dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn vader. De rechtbank heeft derhalve evenzeer terecht overwogen dat de burgemeester bevoegd was [appellant] een huisverbod op te leggen. Dat, zoals [appellant] stelt, hij bij de politie uitdrukkelijk heeft ontkend zijn vader ooit te hebben bedreigd en dat de tegen hem gerichte strafzaak is geseponeerd, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de Afdeling immers eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 augustus 2014 in zaak nr. 201401861/1/A3), strekt het huisverbod blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth ertoe in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het huisverbod moet worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar er situaties zijn ontstaan waarbij er acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2).
4.4. Gezien al het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester [appellant] het huisverbod in redelijkheid heeft kunnen opleggen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester ten onrechte niet heeft beoordeeld of zich ten tijde van de verlenging van het huisverbod nog een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van zijn vader of een ernstig vermoeden daarvan voordeed, maar slechts heeft beoordeeld of de hulpverlening reeds op gang was gekomen. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat geen concrete aanwijzingen bestonden die een verlenging van het huisverbod rechtvaardigden, aldus [appellant].
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 juni 2014 in zaak nr. 201310974/1/A3), is bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het ernstige vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken.
5.2. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de burgemeester wel beoordeeld of zich ten tijde van de verlenging van het huisverbod nog immer dreiging van gevaar voor de veiligheid van zijn vader of een ernstig vermoeden daarvan voordeed. De burgemeester heeft die beoordeling verricht aan de hand van een daartoe uitgebracht zorgadvies en beleidsadvies. In het zorgadvies is vermeld dat de hulpverlening nog niet goed op gang is gekomen. [appellant] accepteert geen hulpverlening. Wel maakt hij gebruik van opvang via de gemeente. Na oplegging van het huisverbod zijn de katten van [appellant] verwijderd. [appellant] heeft jegens zijn vader gedreigd dat als zijn katten weg zouden zijn, hij hem iets zou aandoen. De kans op escalatie in de toekomst is sterk aanwezig. Geadviseerd wordt het huisverbod te verlengen om geweld in de toekomst tegen te gaan, aldus het zorgadvies. In het beleidsadvies is voorts onder meer vermeld dat de dreiging nog aanwezig is en de veiligheid van de vader niet gegarandeerd kan worden. Gezien de dreigementen en doodsbedreigingen die door [appellant] zijn geuit richting de vader is de kans op escalatie bij zijn thuiskomst alleen maar toegenomen, aldus het beleidsadvies.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester gelet op de in het zorgadvies en het beleidsadvies gestelde omstandigheden, die [appellant] niet heeft weersproken, terecht heeft aangenomen dat zich ten tijde van de verlenging van het huisverbod nog immer dreiging van gevaar of een ernstig vermoeden daarvan voordeed. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat de burgemeester gelet op die omstandigheden het huisverbod in redelijkheid heeft kunnen verlengen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Verheij w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
176-741.