201410586/2/R1.
Datum uitspraak: 27 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Weerselo, gemeente Dinkelland,
en
de raad van de gemeente Dinkelland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] te Weerselo" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 februari 2015, waar [verzoeker], bijgestaan door ing. K. van 't Hoff, en de raad, vertegenwoordigd door ing. S. Kuipers en F. Veenhuizen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor het perceel aan de [locatie] te Weerselo. Het plan maakt onder meer kuilvoeropslag mogelijk.
3. [verzoeker] kan zich niet verenigen met het voorziene gebruik voor kuilvoeropslag. Hij vreest dat inwerkingtreding van het plan onomkeerbare gevolgen zal hebben, omdat [belanghebbende] voornemens is ter plaatse sleufsilo's te realiseren. Volgens [verzoeker] heeft de raad de keuze voor de locatie waar de kuilvoeropslag is toegelaten onvoldoende onderbouwd. [verzoeker] vreest geur- stof- en geluidoverlast. In dit verband wijst hij erop dat de Afdeling de aanduiding "sa-ab" die in het thans geldende bestemmingplan "Weerselo Kern" aan de gronden was toegekend en op grond waarvan gebruik voor kuilvoeropslag buiten het bouwvlak was toegelaten, heeft vernietigd. Volgens hem heeft de raad zijn belangen onvoldoende bij de besluitvorming betrokken en heeft de raad uitsluitend oog voor de belangen van [belanghebbende].
4. De raad stelt zich op het standpunt dat de besluitvorming zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de belangen van [verzoeker] zijn meegewogen. Volgens de raad zal de opslag van kuilvoer niet leiden tot onaanvaardbare overlast.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad vooralsnog onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de kuilvoeropslag op het noordoostelijke gedeelte van het perceel in de nabijheid van het perceel van [verzoeker] wordt toegelaten. Daarbij is van belang dat de raad in verband met de locatiekeuze hoofdzakelijk heeft gewezen op de bedrijfsbelangen van [belanghebbende]. Onvoldoende duidelijk is in hoeverre de belangen van [verzoeker] bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat hierbij zijn betrokken. Ter zitting heeft [belanghebbende] naar voren gebracht dat hij voorlopig niet zal starten met de bouw van de sleufsilo's en dat hij er geen bezwaar tegen heeft als het plan wordt geschorst totdat uitspraak is gedaan in de bodemzaak.
6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 4 november 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie] te Weerselo";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Dinkelland tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Dinkelland aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Brand
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2015
575.