201401832/1/A3.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 februari 2014 in zaak nr. 13/5457 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor het verkrijgen van een chauffeurskaart afgewezen wegens drie voldane transacties voor snelheidsoverschrijdingen en een geseponeerd geweldsdelict.
Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. N.W.T. Bijlsma, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V. Chaudron, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor een VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 2013, 5409; hierna: beleidsregels) ontvangt de minister ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: JDS). Wanneer een aanvrager voorkomt in het JDS wordt de beoordeling of een VOG kan worden afgegeven verricht aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die over de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.1 geldt ten aanzien van sepots dat alleen sepotbeslissingen die op beleidsmatige gronden zijn genomen in de beoordeling van een VOG-aanvraag worden betrokken. Technische sepots worden niet in de beoordeling betrokken.
Volgens paragraaf 3.2.3 wordt bij de vaststelling van het risico voor de samenleving een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan wordt beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven hoewel wordt voldaan aan het objectieve criterium.
In het screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart" is onder meer vermeld dat de houder van de chauffeurskaart verantwoordelijk is voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag.
2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 10 juni 2013 heeft de staatssecretaris de verlening van een VOG aan [appellant] geweigerd omdat hij drie transacties wegens overschrijding van de maximumsnelheid heeft aanvaard, te weten van € 410,00, € 310,00 en € 320,00, en omdat een zaak wegens mishandeling is geseponeerd wegens medeschuld van de benadeelde. Volgens de staatssecretaris zijn snelheidsovertredingen bij uitstek niet te verenigen met de functie van taxichauffeur, omdat daarmee een risico bestaat voor het welzijn en de veiligheid van personen. Dit risico bestaat ook indien een geweldsdelict zou worden herhaald in de functie van taxichauffeur. De omstandigheid dat [appellant] afhankelijk is van zijn werk als taxichauffeur en derhalve belang heeft bij toewijzing van een VOG weegt minder zwaar dan het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving. Dat [appellant] als gevolg van de weigering niet kan werken als taxichauffeur is inherent aan de afwijzing van de VOG en als zodanig verdisconteerd in de beleidsregels, aldus de staatssecretaris.
3. [appellant] betoogt dat de aangevallen uitspraak in strijd met de artikelen 3:2, 3:4 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) tot stand is gekomen. Ter motivering van dit betoog stelt hij zich op het standpunt dat de door hem begane strafbare feiten geen belemmering zijn voor de goede uitoefening van zijn functie als taxichauffeur en geen risico voor de samenleving vormen. De drie verkeersovertredingen zijn afgedaan met een lage geldboete en bovendien is niemand slachtoffer geworden van de overtredingen. De zaak wegens mishandeling is geseponeerd en derhalve kan zijn schuld niet worden bewezen. Tot slot wijst [appellant] erop dat hij als gevolg van de weigering een VOG te verlenen niet als taxichauffeur werkzaam kan blijven.
3.1. De rechtbank is de staatssecretaris terecht gevolgd in zijn standpunt dat snelheidsovertredingen bij uitstek niet zijn te verenigen met de functie van taxichauffeur. Dat niemand slachtoffer is geworden van de snelheidsovertredingen, betekent niet dat daardoor het welzijn en de veiligheid van andere personen niet in gevaar zijn gebracht. In het licht van de functie van taxichauffeur zijn de snelheidsovertredingen als ernstig aan te merken. Gelet op paragraaf 3.2.1 van de beleidsregels heeft de rechtbank met betrekking tot het in het JDS geregistreerde geseponeerde geweldsdelict met juistheid geoordeeld dat dit feit in de besluitvorming mocht worden betrokken, aangezien het gaat om een beleidssepot. Bovendien heeft [appellant] ter zitting bij de Afdeling de daaraan ten grondslag liggende feiten erkend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 19 februari 2014 in zaak nr. 201304674/1/A3) is de omstandigheid dat [appellant] door de weigering van de afgifte van een VOG de functie van taxichauffeur niet kan uitoefenen een bij het vaststellen van de beleidsregels voorzien gevolg van die weigering dat is verdisconteerd in het beleid. De rechtbank heeft hierin in navolging van de staatssecretaris dan ook terecht geen bijzondere omstandigheid gezien die tot afwijking van de beleidsregels noopte. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de staatssecretaris de VOG terecht heeft geweigerd omdat de begane strafbare feiten een risico voor de samenleving vormen. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in strijd is met de artikelen 3:2, 3:4 en 7:12 van de Awb.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Verheij w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
382-805.