201406711/1/A2.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de Belastingdienst/Toeslagen,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 juli 2014 in zaak nr. 13/7716 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant sub 2] voor het jaar 2008 herzien op nihil gesteld.
Bij besluit van 20 september 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant sub 2] voor het jaar 2008 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 23 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant sub 2] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 oktober 2013 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen voor het jaar 2008 een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een zienswijze ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, aldaar werkzaam, en [appellant sub 2], zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 26 is, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 23 oktober 2013 ten grondslag gelegd dat de datum van ondertekening van de overeenkomst ontbreekt en uit de overgelegde betalingsbewijzen niet kan worden afgeleid vanaf welke datum de gastouderopvang heeft plaatsgevonden. Daarom wordt voor de ingangsdatum van de kinderopvangtoeslag uitgegaan van de datum van ontvangst van de aanvraag door de Belastingdienst/Toeslagen.
3. De rechtbank heeft het besluit van 23 oktober 2013 vernietigd omdat de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting heeft aangegeven dat hij het ontbreken van de datum van ondertekening van de overeenkomst niet langer aan [appellant sub 2] tegenwerpt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich ter zitting bij de rechtbank op het standpunt gesteld dat [appellant sub 2] over 2008 niet heeft aangetoond kosten voor kinderopvang te hebben betaald. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 23 oktober 2013 niet in stand gelaten, omdat zij heeft geoordeeld dat het niet proportioneel is dat de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak op kinderopvangtoeslag over 2008 heeft herzien op nihil. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellant sub 2] ten minste het bedrag van de kinderopvangtoeslag heeft aangewend voor de bestrijding van de kosten van kinderopvang.
4. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [appellant sub 2] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2008. Als een bedrag aan betaalde kosten van kinderopvang kan worden aangetoond dat tenminste gelijk is aan het verleende voorschot kinderopvangtoeslag, betekent dit niet dat de aanspraak op kinderopvangtoeslag niet op nihil gesteld mag worden, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
[appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij wel degelijk aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag omdat zij kosten voor kinderopvang heeft betaald. Naast de doorstorting van de ontvangen toeslag aan de gastouder heeft [appellant sub 2] ook door middel van de betaling van een vakantie naar Benidorm de gastouder betaald. Daarnaast heeft zij ook onder meer eten, drinken en luiers aan de gastouder vergoed.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juli 2014 in zaak nr. 201303430/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Hieruit volgt dat het aan [appellant sub 2], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid.
4.2. [appellant sub 2] heeft een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat zij op 2 maart 2009 een bedrag van € 4.801,40 aan de gastouder heeft overgemaakt. [appellant sub 2] heeft voorts verklaard € 1.463,50 voor een vakantie naar Benidorm en wekelijks tussen de € 25,00 en € 30,00 voor onder meer eten, drinken en luiers aan de gastouder te hebben vergoed.
[appellant sub 2] heeft hiermee niet aangetoond wat de kosten van kinderopvang zijn geweest omdat zij geen jaaropgave of andere documenten over 2008 heeft overgelegd waaruit het totaalbedrag aan kosten blijkt. Doordat [appellant sub 2] geen jaaropgave heeft overgelegd is niet bekend wat het totaalbedrag aan kosten van gastouderopvang over 2008 is geweest. Dit betekent dat evenmin kan worden vastgesteld of [appellant sub 2] dat totaalbedrag aan kosten daadwerkelijk heeft voldaan. Het gevolg daarvan is dat [appellant sub 2] reeds hierom over 2008 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor de kosten van gastouderopvang. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [appellant sub 2] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2008.
4.3. Het betoog van de Belastingdienst/Toeslagen slaagt, het betoog van [appellant sub 2] faalt.
5. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen de te veel ontvangen toeslag moet terugvorderen van het gastouderbureau en niet van haar.
5.1. De kinderopvangtoeslag is toegekend aan [appellant sub 2] als belanghebbende. Gelet op artikel 26 van de Awir, dat imperatief voorschrijft dat indien een herziening van een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd, heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht de aan [appellant sub 2] toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 in zijn geheel van haar teruggevorderd.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 2] heeft verzocht om schadevergoeding ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals deze bepaling luidde vóór 1 juli 2013 en in deze procedure nog van toepassing is. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door de besluitvorming van de Belastingdienst/Toeslagen schade heeft geleden. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.
7. Het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 3 oktober 2013 in stand worden gelaten en de Belastingdienst/Toeslagen heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog bepalen dat de rechtsgevolgen van voormeld besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand blijven. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Het verzoek van [appellant sub 2] om schadevergoeding wordt afgewezen.
8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 juli 2014 in zaak nr. 13/7716, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 23 oktober 2013 niet in stand zijn gelaten;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 23 oktober 2013 geheel in stand blijven;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond
VI. wijst het verzoek van [appellant sub 2] om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
17-809.