201501285/1/A1 en 201501285/2/A1.
Datum uitspraak: 4 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haren,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 februari 2015 in zaak nr. 14/2753 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haren.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2014 heeft het college aan de gemeente Haren omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 72 bomen en het verwijderen van (delen van) 12 houtsingels op de percelen kadastraal bekend als Haren Gn sectie M, nummers 546, 1540, 3038, 3042 en 3076 te Haren.
Bij uitspraak van 10 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 februari 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door M. Buiter en F. Kamminga, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Aan de zijde van het college is tevens verschenen A. Alserda, ecoloog bij RoyalHaskoning DHV.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge het bestemmingsplan "Haren, Dilgt Hemmen Essen (Deelgebied 5 en 6)" rust op de gronden waar de te kappen bomen en te verwijderen (delen van) 12 houtsingels staan de bestemmingen "Verkeer - Verblijf", Wonen - 1", "Wonen - 2", "Wonen - 6" "Wonen - 7" en de dubbelbestemming "Waarde - Landschap".
Ingevolge artikel 8.4.1 van de planregels is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders op gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijf" bomen ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' te kappen of te rooien.
Ingevolge artikel 8.4.3 kan de in artikel 8 lid 4.1 genoemde vergunning slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van de gronden.
Ingevolge artikel 10.5.1 is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders op gronden met de bestemming "Wonen - 1" houtwallen, houtsingels en hagen en bomen ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' te kappen of te rooien.
Ingevolge artikel 10.5.3 kan de in artikel 10 lid 5.1 genoemde vergunning slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van de gronden.
Ingevolge artikel 11.5.1 is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders op gronden met de bestemming "Wonen - 2" houtwallen, houtsingels en hagen te kappen of te rooien.
Ingevolge artikel 11.5.3 kan de in artikel 11 lid 5.1 genoemde vergunning slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van de gronden.
Ingevolge artikel 15.5.1 is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders op gronden met de bestemming "Wonen - 6" houtwallen, houtsingels en hagen en bomen ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' te kappen of te rooien.
Ingevolge artikel 15.5.3 kan de in artikel 15 lid 5.1 genoemde vergunning slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van de gronden.
Ingevolge artikel 16.5.1 is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders op gronden met de bestemming "Wonen - 7" houtwallen, houtsingels en hagen te kappen of te rooien.
Ingevolge artikel 16.5.3 kan de in artikel 16 lid 5.1 genoemde vergunning slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van de gronden.
Ingevolge artikel 24.2 is het verboden bomen, houtwallen, houtsingels en hagen op gronden met de bestemming "Waarde - Landschap" te kappen of te rooien met dien verstande dat dit verbod niet van toepassing is op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.
Ingevolge onderdeel c, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, zonder omgevingsvergunning uit te voeren.
Ingevolge artikel 4:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Haren 2014 (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
4. Bij besluit van 17 juni 2014 heeft het college omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wabo, artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, gelezen in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, 3˚, van de Wabo, en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4:11 van de APV.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn betoog dat sinds de verlening van de omgevingsvergunning een lange periode is verstreken, en gewijzigde omstandigheden aan het gebruik maken van de omgevingsvergunning in de weg kunnen staan.
5.1. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn betoog in beroep. Dit kan evenwel niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De omgevingsvergunning is bij besluit van 17 juni 2014 verleend. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er omstandigheden zijn op grond waarvan het kappen van 72 bomen en het verwijderen van (delen van) 12 houtsingels niet kan plaatsvinden op basis van de omgevingsvergunning die minder dan een jaar geleden is verleend.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het kappen van de acht bomen aan de Grootslaan bovenmatig is. Hij voert daartoe aan dat de bomen moeten worden gekapt ten behoeve van de ontsluiting van de nieuwe woonwijk. Het bouwverkeer zal echter geen gebruik maken van de Grootslaan. De bomen zouden dus langer kunnen blijven staan, aldus [appellant].
6.1. In de voorschriften bij de vergunning is vermeld dat het kappen van bomen en het verwijderen van (delen van) houtsingels niet eerder mag plaatsvinden dan dat het bestemmingsplan "Haren, Dilgt Hemmen Essen (Deelgebied 5 en 6)" onherroepelijk is geworden en de werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 3 van het exploitatieplan "Haren, Dilgt Hemmen Essen (Deelgebied 5 en 6)" mogen plaatsvinden.
De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat de voorschriften van de omgevingsvergunning voldoende waarborgen bieden ter voorkoming van de door [appellant] gestelde bovenmatige kap. Voor zover [appellant] betoogt dat de bomen aan de Grootslaan niet direct hoeven te worden gekapt, geldt dat, zoals het college ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard, de ontsluiting voor de woningen tijdig moet worden gerealiseerd. Dat het bouwverkeer van die weg, naar gesteld, geen gebruik zal maken, doet daaraan niet af. Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de verkeersafwikkeling van en naar de nieuw te bouwen woonwijk niet vaststaat. Mede onder verwijzing naar een verkeersplan en een gehouden inspraakavond daarover, voert hij aan dat de ontsluiting van de woonwijk mogelijk niet over de Grootslaan zal lopen en deze wijziging van de verkeersmaatregelen van invloed kan zijn op de vraag of een omgevingsvergunning voor het kappen kan worden verleend.
7.1. Volgens het college hebben het verkeersplan en de in verband daarmee georganiseerde inspraakavond betrekking op de verkeersafwikkeling tijdens de bouw en het eventueel instellen van een 30 km zone. De definitieve verkeersafwikkeling van de nieuwe woonwijk is vastgelegd in het bestemmingsplan "Haren, Dilgt Hemmen Essen (Deelgebied 5 en 6)". Dit plan is met de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015 in zaak nr. 201306043/2/R6 onherroepelijk geworden. Deze vastgelegde verkeersafwikkeling staat volgens het college niet ter discussie.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Het betoog van [appellant] dat ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning de verkeersafwikkeling van de woonwijk niet vaststond en daarom de omgevingsvergunning niet kon worden verleend, faalt dan ook.
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn betoog dat in het gebied vogelsoorten voorkomen, die jaarrond beschermd worden, en waarvan de nesten dan wel de directe omgeving van die nesten met de uitvoering van de werkzaamheden verstoord worden. Volgens hem worden deze nesten en de omgeving daarvan onvoldoende beschermd.
8.1. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn betoog in beroep. Dit kan evenwel niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe als volgt.
8.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten behoeve van de realisering van de woonwijk ecologische onderzoeken zijn verricht. Het wijst verder op het besluit van 26 februari 2014 van de staatssecretaris van Economische Zaken dat is genomen naar aanleiding van een aanvraag van de gemeente Haren om ontheffing van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) in verband met de realisatie van de woonwijk. Volgens het college volgt uit de ecologische onderzoeken en het besluit van 26 februari 2014 dat de uitvoering van de met de omgevingsvergunning toegestane werkzaamheden geen verstoring van jaarrond beschermde nestlocaties van vogels oplevert. Het wijst er verder op dat het een zorgplicht heeft, indien tijdens de werkzaamheden alsnog jaarrond beschermde nesten worden aangetroffen.
8.3. In het besluit van 26 februari 2014 heeft de staatssecretaris zich met betrekking tot de aanwezigheid van vogels in het plangebied op het standpunt gesteld dat nesten van de groene specht, nachtegaal, grote bonte specht, koolmees, pimpelmees en de spreeuw buiten het broedseizoen niet onder definitie van het begrip nesten in artikel 11 van de Ffw vallen. Ontheffing hiervoor is niet nodig, aldus het besluit. Nesten van de kerkuil vallen buiten het seizoen wel onder de definitie 'vaste rust- of verblijfplaatsen' in artikel 11 van de Ffw. Deze nesten zijn, voor zover ze niet permanent zijn verlaten, jaarrond beschermd. In het besluit is geconcludeerd dat de kerkuil met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet, of nauwelijks in het plangebied foerageert. Door het uitvoeren van de maatregelen, zoals beschreven in het bij de aanvraag om ontheffing gevoegde rapport 'Inrichting deelgebied 5 & 6 in gemeente Haren, Activiteitenplan behorende bij ontheffingsaanvraag ex. Art. 75 Flora en faunawet' van april 2013 wordt, aldus het besluit, voorkomen dat er verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Ffw worden overtreden. In het besluit is verder vermeld dat indien bij het uitvoeren van de werkzaamheden andere beschermde soorten dan de genoemde worden aangetroffen of andere handelingen dan die beoordeeld zijn in het besluit noodzakelijk zijn, contact moet worden opgenomen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Verder is in het besluit vermeld dat de maatregelen als vermeld in het bij de aanvraag gevoegde rapport moeten worden uitgevoerd.
8.4. Gelet op het voorgaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat, zoals [appellant] betoogt, de omgevingsvergunning niet kon worden verleend, omdat met het uitvoeren van de werkzaamheden de nesten en de omgeving van die nesten verstoord worden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals het college heeft aangegeven, uit de verrichte ecologische onderzoeken en het besluit van de staatssecretaris van 26 februari 2014 volgt dat geen sprake is van handelingen als bedoeld in artikel 11 van de Ffw. Daarbij komt dat het college heeft aangegeven aan zijn zorgplicht te voldoen, welke plicht ook is neergelegd in het besluit van 26 februari 2014.
Het betoog faalt.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Pieters
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015
473.