ECLI:NL:RVS:2015:797

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201311040/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ongewenstverklaring van vreemdeling door de Raad van State

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ongewenst was verklaard. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze ongewenstverklaring, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 7 november 2013. De vreemdeling ging hiertegen in hoger beroep.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat het Unierecht niet op de vreemdeling van toepassing was. De vreemdeling, als gemeenschapsonderdaan, heeft rechten onder het Unierecht en de staatssecretaris had moeten beoordelen of zij een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde. De Raad van State concludeerde dat deze beoordeling niet was gemaakt door de staatssecretaris, wat leidde tot de conclusie dat de grief van de vreemdeling slaagde.

Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris werd alsnog gegrond verklaard. De Raad van State vernietigde het besluit van de staatssecretaris van 7 mei 2013 en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de persoonlijke situatie van vreemdelingen in het licht van het Unierecht.

Uitspraak

201311040/1/V2.
Datum uitspraak: 11 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 7 november 2013 in zaak nr. 13/14497 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2013 heeft de staatssecretaris de vreemdeling ongewenst verklaard.
Bij besluit van 7 mei 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 november 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in Nederland het Unierecht niet op haar van toepassing is. Zij voert daartoe aan dat zij als gemeenschapsonderdaan aan het Unierecht rechten ontleent, zodat beoordeeld had moeten worden of zij een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
1.1. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbijgegaan dat de staatssecretaris zich in het besluit van 7 mei 2013 op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling een gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000, zoals dat luidde ten tijde van belang. De staatssecretaris kan een gemeenschapsonderdaan ongewenst verklaren, maar dient daartoe ingevolge artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 te beoordelen of zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2015 in zaak nr. 201400046/1/V2. De staatssecretaris heeft deze beoordeling niet gemaakt.
1.2. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 7 mei 2013 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 7 november 2013 in zaak nr. 13/14497;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 7 mei 2013, V-nummer 272.896.2080;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.470,00 (zegge: veertienhonderdzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Graat
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015
307-795.