ECLI:NL:RVS:2015:810

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201306680/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Havens' vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam

Op 18 maart 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Havens' dat op 13 juni 2013 door de raad van de gemeente Schiedam is vastgesteld. De appellanten, waaronder verschillende bedrijven en particulieren, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling heeft de zaak op 14 juli 2014 ter zitting behandeld. De appellanten betogen dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, met name op het gebied van geluidshinder en de toekenning van bestemmingen aan hun percelen. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de geluidseisen zijn meegewogen, maar de Afdeling oordeelt dat de raad dit aspect onvoldoende heeft onderbouwd. De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen 20 weken de gebreken in het besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. De beroepen van enkele appellanten zijn gegrond verklaard, terwijl de beroepen van anderen ongegrond zijn verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige belangenafwegingen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de noodzaak om geluidshinder adequaat te onderzoeken en te onderbouwen.

Uitspraak

201306680/1/R4.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van
artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Schiedam,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AM B.V., gevestigd te Schiedam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Equipment Rental & Services B.V., gevestigd te Schiedam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Damen Shiprepair B.V., gevestigd te Schiedam,
6. [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 6]), wonend te Schiedam,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Schiedam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Havens" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], AM B.V., Equipment Rental & Services B.V., Damen Shiprepair B.V. en [appellant sub 6] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
AM B.V. heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2014, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 6], beiden bijgestaan door mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, AM B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], beiden werkzaam bij AM B.V., bijgestaan door mr. G. Aarts, advocaat te Amsterdam, Equipment Rental & Services B.V. en Damen Shiprepair B.V., beide vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door drs. S.J.C. Hovens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
3. Het plan voorziet onder meer in een juridisch-planologische regeling voor de bedrijventerreinen Vijfsluizen en Wilhelminahaven in het zuidwesten van Schiedam. Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard.
De beroepen van Equipment Rental & Services B.V. en Damen Shiprepair B.V.
4. Equipment Rental & Services B.V. en Damen Shiprepair B.V. richten zich tegen het plan, voor zover dat ziet op hun percelen Nieuwe Waterwegstraat 31 onderscheidenlijk Admiraal de Ruijterstraat 24. Zij betogen dat onduidelijk is of bij toepassing van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure), het niet meewegen van de factor geluid bij een gezoneerd industrieterrein toelaatbaar is. Aan hun percelen is op grond van deze handelwijze de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" toegekend terwijl de bedrijvigheid op deze percelen behoort tot milieucategorie 5.1 van de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG-brochure als de factor geluid wordt meegewogen.
4.1. De raad stelt onder verwijzing naar paragraaf 4.5 van de plantoelichting dat het aspect geluid door de raad is meegewogen in het kader van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Daarbij wordt het geluid van de bedrijfsactiviteiten gezamenlijk op het gezoneerde industrieterrein gecumuleerd. De raad heeft daarom een "Staat van milieubelastende activiteiten gezoneerd industrieterrein" als bijlage bij het plan opgenomen, die gebaseerd is op de VNG-brochure, maar waarin het aspect geluid is weggelaten. De maximaal toegelaten geluidsniveaus op een gezoneerd industrieterrein liggen immers hoger dan de richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk uit de VNG-brochure zouden toelaten, aldus de raad.
4.2. Aan delen van de percelen van Equipment Rental & Services B.V. en Damen Shiprepair B.V. is de bestemming "Bedrijventerrein - Haven" en de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein - Haven" aangewezen gronden bestemd voor:
(…)
b. bedrijfsmatige activiteiten die een milieubelasting kennen die niet hoger is dan categorie 3.2 als bedoeld in de als bijlage 3 opgenomen Staat van milieubelastende activiteiten 'gezoneerd industrieterrein', ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2".
4.3. In paragraaf 4.7.1.2. van de plantoelichting staat dat het plangebied in de toekomstige situatie bestaat uit zowel een gezoneerd industrieterrein conform de Wet geluidhinder (de Wilhelminahaven en het bedrijfsperceel van Mammoet) als een regulier bedrijventerrein. Deze tweedeling van het gebied en het verschil in de van toepassing zijnde wettelijke regelingen heeft tot gevolg dat in dit bestemmingsplan gebruik wordt gemaakt van twee staten van milieubelastende activiteiten, zo is uiteengezet in de plantoelichting.
Deze benadering is verwerkt in het plan doordat de raad naast een reguliere "Staat van milieubelastende activiteiten", waarnaar wordt verwezen in de regels voor de bestemming "Bedrijventerrein", een aangepaste "Staat van milieubelastende activiteiten gezoneerd industrieterrein" als bijlage in het plan heeft opgenomen, waarnaar is verwezen in de regels voor de bestemming "Bedrijventerrein - Haven". In deze laatste staat is het aspect geluid niet opgenomen.
4.4. De Afdeling overweegt dat de benadering van de raad eraan voorbij gaat dat, zoals zij eerder heeft overwogen in de tussenuitspraak van 22 februari 2012 in zaak nr. 201012762/1/T1/R1, een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid slechts gedeeltelijk wordt ingevuld door de Wgh en daarbuiten een zelfstandige betekenis heeft. Bij de belangenafweging dient de geluidsbelasting van het gezoneerde industrieterrein op de omgeving uitdrukkelijk te worden betrokken. Buiten het onderzoek dat verplicht is op grond van de Wgh heeft de raad in het geheel geen inzicht geboden in de ruimtelijke uitstraling van de op het gezoneerde industrieterrein toegelaten bedrijvigheid wat betreft het aspect geluid voor de omgeving van het industrieterrein. De richtafstanden vanwege geluid zijn immers niet opgenomen in de "Staat van milieubelastende activiteiten gezoneerd industrieterrein" en ook overigens heeft de raad dit aspect niet meegewogen buiten de enkele verwijzing naar de Wgh. Ten onrechte heeft bij de besluitvorming dan ook geen belangenafweging plaatsgevonden ten aanzien van het aspect geluid. Hieruit volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen voor zover het betrekking heeft op de percelen van Equipment Rental & Services B.V. en Damen Shiprepair B.V. Het betoog slaagt.
5. Damen Shiprepair B.V. betoogt voorts dat een deel van haar werf aan de Jan van Galenstraat ten onrechte niet is aangeduid als "Milieuzone - gezoneerd industrieterrein". Dit is ten onrechte niet conform de reactie op de zienswijze aangepast, aldus Damen Shiprepair B.V.
5.1. In het vaststellingsbesluit staat dat de raad heeft besloten om het ontwerpplan volgens de Nota van beantwoording aan te passen. Volgens deze Nota doet het niet opnemen van de aanduiding "Milieuzone - gezoneerd industrieterrein" ter plaatse van de werf aan de Jan van Galenstraat geen recht aan de feitelijke situatie. Gelet daarop diende aan deze gronden alsnog de genoemde aanduiding te worden toegekend, zo staat in de Nota van beantwoording.
5.2. Ter zitting heeft de raad erkend dat aan een deel van de werf van Damen Shiprepair B.V. aan de Jan van Galenstraat niet conform de Nota van beantwoording en het vaststellingsbesluit op de verbeelding de aanduiding "Milieuzone - gezoneerd industrieterrein" is toegekend en dat het besluit op dit punt aanpassing behoeft. In zoverre is het bestreden besluit genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, nu de beantwoording van de zienswijze van Damen Shiprepair B.V. niet is verwerkt in de vastgestelde planverbeelding.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 6]
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 6] kunnen zich niet verenigen met de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor het verwijderen van de aanduiding "bedrijfswoning" bij hun gronden aan de [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2].
[appellant sub 1] betoogt dat onduidelijk is of van de wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt als haar pand enige tijd leegstaat of wanneer zij het pand tijdelijk als kantoor zou verhuren. [appellant sub 6] voert aan dat zij door de wijzigingsbevoegdheid en de in artikel 4, lid 4.1, onder i, van de planregels opgenomen regeling voor bestaand gebruik van bedrijfswoningen onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
6.1. Volgens de raad kan van de wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt indien het gebruik van het betreffende pand als bedrijfswoning is gestaakt en wanneer deze op een andere wijze wordt gebruikt en is de wijzigingsbevoegdheid bedoeld om het plan te wijzigen in de gevallen bedoeld in artikel 4, lid 4.4, onder i, van de planregels. De raad stelt onder verwijzing naar de nota van zienswijzen dat niet is beoogd dat van de bevoegdheid gebruik wordt gemaakt bij tijdelijke leegstand, maar alleen als het gebruik als bedrijfswoning duurzaam is gestaakt. Indien een vermoeden bestaat van duurzame beëindiging van de woonfunctie, worden de eigenaar en de gebruiker van tevoren gehoord om daarover meer zekerheid te krijgen.
6.2. Aan de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 6] zijn de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijfswoning" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder p, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", tevens bestemd voor één bedrijfswoning.
Ingevolge lid 4.4, onder i, geldt met betrekking tot het bestaand gebruik van een bedrijfswoning dat afsplitsing van een bedrijfswoning van het bedrijf(sperceel) als bedoeld in de als bijlage 5 opgenomen 'Inventarisatie van bedrijfswoningen' niet is toegestaan, alsmede dat na beëindiging van het gebruik van een bedrijfswoning dit gebruik niet mag worden hervat.
Ingevolge lid 4.6 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Bedrijventerrein" te wijzigen door de aanduiding "bedrijfswoning" te verwijderen, zodra het gebruik als bedrijfswoning ter plaatse is beëindigd en deze op een andere wijze dan ten behoeve van het wonen wordt gebruikt en de eigenaar en gebruiker van het pand hierover vooraf zijn gehoord. De bij de bedrijfswoning behorende milieuzonering ten opzichte van omliggende bedrijven komt hiermee te vervallen, waarbij het bestemmingsplan wat betreft de milieuzonering overeenkomstig kan worden gewijzigd.
6.3. De Afdeling overweegt dat uit artikel 4, lid 4.4, onder i, van de planregels niet is op te maken dat bij tijdelijke opschorting van het gebruik als bedrijfswoning dit gebruik nog steeds is toegestaan. Dit is niet in overeenstemming met hetgeen de raad heeft beoogd te regelen, namelijk dat alleen bij duurzame beëindiging van het gebruik van het betreffende pand als bedrijfswoning dit gebruik niet langer is toegelaten.
Ook over de in artikel 4, lid 4.6, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid heeft de raad gesteld, en ter zitting bevestigd, dat hij heeft beoogd om duurzame beëindiging van het gebruik van het pand als bedrijfswoning als voorwaarde te laten gelden voor verwijdering van de aanduiding "bedrijfswoning". Nu die voorwaarde niet in het plan is opgenomen als wijzigingsvoorwaarde, heeft de raad in zoverre een andere regeling vastgesteld dan hij heeft beoogd.
Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft deze onderdelen niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
7. [appellant sub 6] betoogt dat de geluidsbelasting op de bedrijfswoning ten onrechte niet is onderzocht, temeer nu is afgeweken van de indicatieve afstanden zoals die worden aanbevolen in de VNG-brochure. Omdat sprake is van een gemengd gebied is de raad ten onrechte uitgegaan van een verlaging van de richtafstand tot de aan de rand van het bedrijventerrein gesitueerde bedrijfswoningen aan de Jan Evertsenweg met twee afstandsstappen, aldus [appellant sub 6].
7.1. De raad stelt dat een akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft de raad de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure in acht genomen. De raad heeft echter voor het reguliere bedrijventerrein de richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk met twee afstandstappen verlaagd. Deze aangepaste richtafstanden nemen de hinder ten opzichte van de bedrijfswoningen niet geheel weg, maar brengen het op een acceptabel niveau, aldus de raad.
7.2. In paragraaf 4.7.1.2 van de plantoelichting staat dat uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat en een goede ruimtelijke ordening eisen zijn gesteld met betrekking tot de bescherming tegen milieuhinder van andere bedrijven dan het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort. Anderzijds heeft de raad de belangen van op een bedrijventerrein gevestigde bedrijven zwaar gewogen. Gelet hierop is het volgens de plantoelichting gerechtvaardigd om uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat minder hoge eisen te stellen dan in een rustige woonwijk of in een gemengd gebied en is een grotere mate van milieuhinder acceptabel. Ten behoeve van bedrijfswoningen worden daarom niet de richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk of een gemengd gebied gehanteerd, maar wordt uitgegaan van een verlaging van de richtafstanden met twee afstandsstappen. Aanvullend geldt daarbij dat bedrijven tot milieucategorie 3.1 in alle gevallen direct toegelaten zijn in de nabijheid van een bedrijfswoning en de richtafstanden niet gelden ten opzichte van het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort.
7.3. Volgens de VNG-brochure wordt een gebied met een matige tot sterke functiemenging aangemerkt als gemengd gebied, waarbij woningen en andere functies zoals bedrijven naast elkaar gelegen zijn. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure gelden ten opzichte van een rustige woonwijk en kunnen met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
De Afdeling overweegt dat de raad een afweging heeft dienen te maken tussen de belangen van de reeds aanwezige bedrijven en het belang om geluidhinder te beperken bij de bedrijfswoningen die niet tot deze bedrijven behoren.
In dit geval ligt het perceel van [appellant sub 6] in de directe nabijheid van een regulier bedrijventerrein en een gezoneerd industrieterrein met volgens de plantoelichting overwegend grootschalige bedrijfsgebouwen. De raad is gelet op de aard van de directe omgeving van de bedrijfswoning van [appellant sub 6] derhalve terecht ervan uitgegaan dat geen sprake is van een gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure en heeft in redelijkheid ervoor kunnen kiezen om de richtafstanden uit de VNG-brochure met twee afstandsstappen te verlagen. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid nog nader akoestisch onderzoek had moeten doen naar de gevolgen van geluid van de bedrijvigheid die is toegelaten op de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" voor de bedrijfswoningen.
7.4. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 4.4 is de Afdeling evenwel van oordeel dat de raad de geluidsbelasting op de bedrijfswoning van [appellant sub 6] vanwege het gezoneerde industrieterrein, dat is bestemd als "Bedrijventerrein - Haven", ten onrechte niet inzichtelijk heeft gemaakt en niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Het besluit is in zoverre onzorgvuldig voorbereid. In zoverre slaagt het betoog.
Het beroep van [appellant sub 2]
8. [appellant sub 2] betoogt dat zijn perceel [locatie 3] ten onrechte niet is bestemd voor een hotel met horeca-inrichting. Hij is voornemens het pand opnieuw te gebruiken voor hotel met feestzaal. Dit gebruik komt volgens hem overeen met het gebruik tussen 1922 en 1938 en was volgens hem vastgelegd in een zogenoemde "privaatrechtelijke bestemming". De raad heeft volgens hem niet gemotiveerd waarom de vestiging van horeca in een industriële omgeving onwenselijk is. Voorts voert hij aan dat er behoefte bestaat aan de door hem gewenste voorzieningen, vanwege de aanwezigheid van migrerende werknemers en contractarbeiders in het plangebied. Het huidige gebruik als scholingsinstituut is niet langer rendabel en zal worden beëindigd. Voor zover toch ruimtelijke bezwaren zouden bestaan tegen de gewenste gebruiksmogelijkheden, is ten onrechte niet gedacht aan het sluiten van een convenant met omliggende bedrijven over overlast en milieuzonering, aldus [appellant sub 2].
8.1. De raad stelt dat hij bij de vaststelling van het plan geen rekening hoefde te houden met de door [appellant sub 2] genoemde privaatrechtelijke bestemming, nu het pand sinds 1938 niet meer als hotel en horeca-inrichting wordt gebruikt. Op grond van de aard en de uitstraling van het plangebied als industrieterrein met zware bedrijfsactiviteiten en het gemeentelijke hotel- en horecabeleid stelt de raad dat het niet wenselijk is dat een hotel en horeca-inrichting op de betreffende locatie zouden worden gevestigd. Werknemers die gebruik willen maken van dergelijke functies kunnen volgens de raad terecht in het centrum. Dergelijke functies acht de raad niet gewenst op de door [appellant sub 2] beoogde locatie, gelet op de milieuzonering van de omliggende bedrijfsactiviteiten en het uitgangspunt in het plan om de bedrijven in het plangebied ontwikkelingsruimte te bieden.
8.2. Voor zover [appellant sub 2] met de door hem aangehaalde "privaatrechtelijke bestemming" bedoelt dat door of namens de raad een toezegging is gedaan dat de gronden van [appellant sub 2], ook nadat dit gebruik in 1938 was gestaakt en nadien niet meer hervat, gebruikt zouden mogen worden als hotel met horeca-inrichting, heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat een bevoegd gedane toezegging met die strekking is gedaan.
Het perceel van [appellant sub 2] is onderdeel van het bedrijventerrein Wilhelminahaven. Volgens de plantoelichting zijn daar overwegend grootschalige bedrijfsgebouwen aanwezig in de sectoren industrie, bouwnijverheid, groothandel en vervoer alsmede opslag. De kades van de insteekhaven en de Nieuwe Maas worden bezet door enkele zeer grote, ruimte-extensieve, water- en havengebonden bedrijven. Op de omliggende percelen is bij recht bedrijvigheid van een maximaal toegestane milieucategorie van 4.2 tot 5.1 toegestaan. Tevens wordt horeca volgens de toelichting beperkt tot de huidige locaties op de bedrijventerreinen. Het perceel van [appellant sub 2] kan niet worden aangemerkt als een dergelijke locatie, nu het gebruik voor horeca, naar tussen partijen niet in geschil is, in 1938 is beëindigd. Gelet op de aard van de aanwezige bedrijvigheid, zoals geschetst in de plantoelichting, faalt het betoog van [appellant sub 2] dat de raad niet of onvoldoende gemotiveerd heeft dat een hotel met horeca-inrichting op het industriegebied vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet wenselijk wordt geacht. In de door [appellant sub 2] geopperde mogelijkheid om eventuele ruimtelijke knelpunten op te lossen met een convenant met de bedrijven rondom het perceel van [appellant sub 2] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de door [appellant sub 2] gewenste ontwikkeling niet mogelijk te maken, alleen al omdat nieuwe bedrijven die zich op het industrieterrein zouden vestigen daaraan niet gebonden zijn.
8.3. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om het perceel van [appellant sub 2] niet voor een hotel en horeca-inrichting te bestemmen. Dat het huidige gebruik als scholingsinstituut niet langer rendabel is en zal worden beëindigd, wat daarvan zij, betekent niet dat de raad de door [appellant sub 2] gewenste functies ter plaatse aanvaardbaar had moeten achten. Voorts heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de aan zijn gronden toegekende bestemming "Bedrijventerrein - Haven" met de functieaanduidingen "kantoor" en "onderwijs", waar onder meer beroepsonderwijs en het zelfstandig beroepsmatig verlenen van administratieve, financiële, ontwerptechnische, juridische of andere daarmee gelijk te stellen diensten zijn toegestaan, niet binnen de planperiode kan worden gerealiseerd. Het betoog faalt.
Het beroep van AM B.V.
9. AM B.V. kan zich niet verenigen met het plan, voor zover aan de gronden aan de westzijde van de Houthaven geen woonbestemming is toegekend. Volgens haar had een woonbestemming, dan wel een uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid ten behoeve daarvan, in het plan moeten worden opgenomen, nu er ten tijde van de vaststelling van het plan sprake was van concrete bouwplannen voor woningen en in verband hiermee afspraken met de gemeente zijn gemaakt. Hiertoe voert AM B.V. aan dat zij inzage heeft verschaft in het gewenste bouwprogramma door middel van het overleggen van een schets tijdens een overleg met de gemeente op 28 maart 2013. Ook heeft zij volgens haar de uitvoerbaarheid van een woonbestemming ter plaatse aannemelijk gemaakt, nu gebleken is dat de Wgh hiervoor geen belemmering vormt. Voorts heeft AM B.V. in haar zienswijze aangegeven dat zij voornemens is het woningbouwproject binnen de planperiode van tien jaar te realiseren.
9.1. De raad stelt dat de woonbestemming niet is toegekend, omdat er nog geen sprake is van een concreet bouwplan. AM B.V. zou volgens de raad eerst een woningbouwproject aan de oostzijde van de Houthaven ontwikkelen en daarna het woningbouwproject aan de westzijde. Het woningbouwproject aan de oostzijde was echter ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet aangevangen. De raad stelt verder dat een bouwplan bij het indienen daarvan dient te voldoen aan de planologische en milieutechnische randvoorwaarden. Hieronder verstaat de raad tevens een stedenbouwkundig plan, dat inzicht geeft in de wijze waarop AM B.V. de locatie wil ontwikkelen. Volgens de raad ontbreekt een dergelijk plan en heeft AM B.V. aangegeven, toen daar in december 2013 om is verzocht, dat zij dit nog niet kon overleggen. De raad stelt dat hij niet van de schets heeft hoeven uitgaan, omdat AM B.V. heeft gezegd dat de raad aan deze schets geen waarde hoefde toe te kennen, anders dan als financiële toelichting. Ten slotte blijkt volgens de raad uit het akoestisch onderzoek dat hogere waarden dienen te worden vastgesteld, conform artikel 60 van de Wgh. Daarvoor wenst de raad meer duidelijkheid te hebben verkregen in het bouwprogramma en de keuze voor grondgebonden woningen of voor appartementen. Nu hij nog niet bekend is met definitieve gegevens met betrekking tot deze keuze, kon de woonbestemming nog niet worden toegekend, aldus de raad.
9.2. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
9.3. De Afdeling stelt vast dat de raad openstaat voor woningbouw aan de westzijde van de Houthaven, waarvoor van de zijde van AM B.V. een concreet voorstel kan worden ingediend. Vast staat dat AM B.V. tijdens het overleg van 28 maart 2013 een schets en een geluidsnotitie heeft overgelegd. Voorts heeft AM B.V. in haar zienswijze kenbaar gemaakt dat zij voornemens is om binnen de planperiode aan de westzijde van de Houthaven woningbouw te realiseren. De door AM B.V. gewenste ontwikkelingsmogelijkheden waren ten tijde van de vaststelling van het plan echter nog niet zodanig duidelijk dat de raad in redelijkheid kon worden gevraagd de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan te beoordelen. Zo heeft de raad betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat nog geen definitief en volledig inzicht bestond in het aantal en de soort woningen, het volume en de hoogte daarvan. In dit kader is van belang dat AM B.V. eventueel op de locatie, waar nu tien rijwoningen zijn voorzien, een appartementencomplex wil realiseren, waardoor het totaal aantal woningen iets hoger uitvalt. Dit gebrek aan definitief inzicht in het gewenste aantal woningen klemt temeer nu volgens de door AM B.V. overgelegde geluidsnotitie van LBP Sight van 20 februari 2013 ten behoeve van de gewenste woningbouw hogere waarden moeten worden vastgesteld.
9.4. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van een woonbestemming aan de gronden ter plaatse van de westzijde van de Houthaven. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van een uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid. Met het opnemen daarvan zou de aanvaardbaarheid van de mogelijk te maken ontwikkeling immers in beginsel gegeven zijn, terwijl, zoals hiervoor reeds overwogen, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende duidelijkheid bestond over de gewenste ontwikkeling om de aanvaardbaarheid ervan te kunnen beoordelen. Het betoog faalt.
Conclusie
10. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak de volgende gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
11. Gelet op het overwogene onder 4.4 geeft hetgeen Equipment Rental & Services B.V. en Damen Shiprepair B.V. hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb voor zover het betrekking heeft op hun percelen. Gelet op het overwogene onder 7.4 geeft ook hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd aanleiding voor dit oordeel en geeft het voorts aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb voor zover het betrekking heeft op de overige gronden waaraan de bestemming "Bedrijventerrein - Haven" is toegekend.
De raad dient met inachtneming van overwegingen 4.4 en 7.4 alsnog inzicht te verkrijgen in de gevolgen wat betreft geluid van de op de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein - Haven" toegelaten bedrijvigheid voor de omgeving, waaronder mede begrepen de bedrijfswoning van [appellant sub 6], en af te wegen in hoeverre die gevolgen met het oog op een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kunnen worden geacht. De raad dient zijn standpunt toereikend te motiveren en dient zo nodig een nieuwe of gewijzigde planregeling vast te stellen.
12. Gelet op het overwogene onder 5.2 geeft hetgeen Damen Shiprepair B.V. heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel voor zover het betreft het deel van de werf aan de Jan van Galenstraat dat niet conform de Nota van beantwoording en het vaststellingsbesluit als "Milieuzone - gezoneerd industrieterrein" op de verbeelding is aangeduid.
De raad dient met inachtneming van overweging 5.2 de desbetreffende gronden alsnog als zodanig aan te duiden.
13. Gelet op het overwogene onder 6.3 geeft hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb voor zover het betreft artikel 4, lid 4.1, onder i, en lid 4.6 van de planregels, voor zover betrekking hebbend op hun gronden aan de [locatie 1] onderscheidenlijk 20.
De raad dient met inachtneming van het overwogene onder 6.3 voor de gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 6] een andere planregeling vast te stellen voor bedrijfswoningen die overeenstemt met de bedoeling van de raad.
14. De beroepen van [appellant sub 2] en AM B.V. zijn ongegrond.
Proceskosten
15. In de einduitspraak zal ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 6], Equipment Rental & Services B.V. en Damen Shiprepair B.V. worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Ten aanzien van [appellant sub 2] en AM B.V. bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. draagt de raad van de gemeente Schiedam op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:
a. de onder 11-13 bedoelde gebreken te herstellen met inachtneming van hetgeen omtrent die gebreken in deze uitspraak is overwogen;
b. de Afdeling de uitkomsten van de onder I.a. opgenomen opdracht mede te delen en een nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AM B.V. ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van Steenbergen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
528-808.