ECLI:NL:RVS:2015:888

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
201500947/3/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door gedeputeerde staten van Noord-Holland inzake financiële bijdrage voor renovatie Grote Sluis in Spaarndam

In deze zaak gaat het om een beroep van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland tegen het niet tijdig nemen van een besluit door gedeputeerde staten van Noord-Holland. Het college had op 29 maart 2011 een verzoek ingediend voor een financiële bijdrage in de kosten van de renovatie van de Grote Sluis in Spaarndam, maar dit verzoek werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure en een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland op 22 december 2014, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard, bleef een nieuw besluit van gedeputeerde staten uit. Het college heeft daarop beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 18 maart 2015 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit door gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten werden opgedragen om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen en bekend te maken. Tevens werd een dwangsom vastgesteld van € 100,00 per dag voor elke dag dat zij in gebreke blijven, met een maximum van € 15.000,00. Daarnaast werd de verbeurde dwangsom op basis van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht vastgesteld op € 580,00.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid voor belanghebbenden om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van besluiten. De Raad van State heeft ook de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 122,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en het griffierecht van € 497,00 moet worden vergoed aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden.

Uitspraak

201500947/3/A4.
Datum uitspraak: 18 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2011 hebben gedeputeerde staten het verzoek van het college van dijkgraaf en hoogheemraden om een financiële bijdrage in de kosten van de renovatie van de Grote Sluis in Spaarndam afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2014 hebben gedeputeerde staten het door het college van dijkgraaf en hoogheemraden daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2014 heeft de rechtbank Noord-Holland het door het college van dijkgraaf en hoogheemraden tegen het besluit van 3 juli 2014 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en, voor zover hier van belang, gedeputeerde staten opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2015, heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuw besluit.
Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De zaak is ter zitting behandeld op 3 maart 2015, waar het college van dijkgraaf en hoogheemraden, vertegenwoordigd door J.J.P. van der Vlist, bijgestaan door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door M.T. Hoekzema, werkzaam bij de provincie, bijgestaan door mr. R.D. Reinders, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. Bij uitspraak van heden in zaak nrs. 201500947/1/A4 en 201500947/2/A4 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling het door gedeputeerde staten ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2014 ongegrond verklaard en het verzoek van gedeputeerde staten om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
3. Gedeputeerde staten dienden ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank uiterlijk op 2 februari 2015 opnieuw op het door het college van dijkgraaf en hoogheemraden tegen het besluit van 29 maart 2011 gemaakte bezwaar te beslissen.
4. Bij brief van 6 februari 2015 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden gedeputeerde staten in gebreke gesteld. Gedeputeerde staten hebben tot op heden niet opnieuw beslist.
5. Het beroep is gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
6. De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepalen dat gedeputeerde staten binnen twee weken alsnog een besluit op het door het college van dijkgraaf en hoogheemraden gemaakte bezwaar dienen te nemen en bekend te maken. Voor het stellen van een langere termijn, zoals gedeputeerde staten hebben verzocht, bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat gedeputeerde staten een dwangsom verbeuren voor iedere dag dat zij in gebreke blijven een nieuw besluit te nemen en bekend te maken. De hoogte van deze dwangsom wordt vastgesteld op € 100,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00. Voor het vaststellen van een hogere dwangsom, zoals het college van dijkgraaf en hoogheemraden heeft verzocht, bestaat geen aanleiding.
7. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden heeft tevens verzocht om vaststelling van de hoogte van de door gedeputeerde staten ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsom.
8. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Ingevolge artikel 8:55c stelt de bestuursrechter, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge artikel 4:17 verbeurde dwangsom vast.
9. De Afdeling gaat ervan uit dat de ingebrekestelling van 6 februari 2015 op diezelfde dag aangetekend is verzonden en dat gedeputeerde staten deze een dag later hebben ontvangen. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is 22 februari 2015 de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is. Sindsdien zijn 24 dagen verstreken. De Afdeling zal de door gedeputeerde staten verbeurde dwangsom derhalve vaststellen op € 580,00.
10. Gedeputeerde staten dienen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Bij de berekening van deze vergoeding zal wat betreft de zwaarte van de zaak de wegingsfactor zeer licht (0,25) worden gehanteerd. Voor zover het college van dijkgraaf en hoogheemraden heeft verzocht om vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het beroep, wordt overwogen dat het Besluit proceskosten bestuursrecht in zoverre een forfaitair vergoedingenstelsel kent. Van bijzondere omstandigheden die een afwijking van dit stelsel rechtvaardigen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 29 maart 2011;
III. draagt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland te nemen en bekend te maken;
IV. bepaalt dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 per dag (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);
V. stelt de door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht vast op € 580,00 (zegge: vijfhonderdtachtig euro);
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 122,50 (zegge: honderdtweeëntwintig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015
462-732.