ECLI:NL:RVS:2015:896

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
201306826/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 3e herziening en de beroepen van appellanten tegen de vaststelling

Op 25 maart 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied 3e herziening" van de gemeente Moerdijk. Dit bestemmingsplan werd op 25 april 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Moerdijk. Twee appellanten, wonend in Fijnaart en Langeweg, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten betogen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft de zaak op 10 december 2014 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat, en de raad werd vertegenwoordigd door twee ambtenaren.

De Afdeling overweegt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. Het beroep van de eerste appellant richt zich tegen de aanduiding "caravanstalling" voor een open wagenberging en een kleine schuur op zijn perceel. Hij stelt dat dit zijn woongenot aantast, omdat hij zicht heeft op de caravans. De raad heeft echter aangegeven dat de bestemming in overeenstemming is met het provinciale beleidskader en dat de appellanten geen nieuwe argumenten hebben aangedragen die een andere conclusie rechtvaardigen.

De tweede appellant heeft bezwaar tegen de bestemming "Agrarisch-Intensieve Kwekerij" en de aanduiding "glastuinbouw" voor zijn perceel. Hij betoogt dat de raad ten onrechte geen uitbreiding van zijn glastuinbouwbedrijf tot 3 hectare toestaat. De raad heeft dit besluit gebaseerd op een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen, die concludeert dat de uitbreiding niet noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf. De Afdeling oordeelt dat de raad op basis van dit advies in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de gewenste uitbreiding niet noodzakelijk is.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling de beroepen van beide appellanten ongegrond, waarmee de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad in stand blijft. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad en de terughoudende toetsing door de Afdeling.

Uitspraak

201306826/1/R3.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Fijnaart, gemeente Moerdijk,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Langeweg, gemeente Moerdijk,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Moerdijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 3e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2014, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door mr. N.J.P. Scheek en ir. E. de Rooij, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Verder is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. E. Smits, advocaat te Rotterdam, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen de aanduiding "caravanstalling" voor de open wagenberging en de kleine schuur die staan op het perceel [locatie 1] te Fijnaart. [appellant sub 1] heeft ter zitting toegelicht dat hij hiertegen bezwaren heeft omdat hij vanuit zijn woning zicht heeft op de wagenberging en de al dan niet daarin gestalde caravans. Dit gaat ten koste van zijn woongenot. Hierbij merkt [appellant sub 1] op dat de wagenberging eerder illegaal is gebouwd en illegaal met één meter is verhoogd. Voorts wijst [appellant sub 1] op de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 januari 2013, in zaken nr. AWB 12/4882 WW 44, onderscheidenlijk AWB 11/3965 GEMWT. Uit deze uitspraken blijkt volgens hem onder meer dat de rechtbank van oordeel is dat het gemeentebestuur onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het beoogde gebruik van de wagenberging als caravanstalling.
2.1. In het bestreden besluit stelt de raad dat in het voorliggende plan de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2011, in zaak nr. 200907878/1/M3 is verwerkt over de beroepen tegen het besluit van 26 augustus 2009 van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, waarbij is beslist over de goedkeuring van het vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk" en "Buitengebied, eerste herziening". Volgens de raad heeft de Afdeling in deze uitspraak aangegeven dat het geldende provinciale beleidskader het toelaat dat de subbestemming "caravanstalling" behalve aan de grote schuur ook aan de kleine schuur en de open wagenberging wordt toegekend. [appellant sub 1] voert volgens de raad geen nieuwe argumenten aan op basis waarvan hiervan zou moeten worden afgeweken.
2.2. Aan het perceel [locatie 1] is de bestemming "Wonen-1" toegekend. Op het perceel staan een open wagenberging, een kleine schuur en een voormalige monumentale landbouwschuur, die ingevolge artikel 19, lid 19.2, onder k, van de planregels voor caravanstalling zijn bestemd. In de open wagenberging en de kleine schuur kunnen in totaal meer dan veertien caravans worden gestald. De voormalige landbouwschuur biedt plaats aan 21 caravans.
2.3. In het vorige bestemmingsplan heeft de raad aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Wonen (W)" toegekend en de subbestemming "caravanstalling (Wc)" aan de grote monumentale schuur op dit perceel. Het college van gedeputeerde staten heeft bij besluit van 26 augustus 2009 hieraan goedkeuring verleend, maar heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel voor zover de kleine schuur en de open wagenberging op dit perceel niet de subbestemming "caravanstalling (Wc)" hebben gekregen. Het tegen deze onthouding van goedkeuring door [appellant sub 1] ingestelde beroep heeft de Afdeling bij haar voornoemde uitspraak van 3 augustus 2011 ongegrond verklaard. Naar aanleiding hiervan heeft de raad ervoor gekozen in het voorliggende plan ook de open wagenberging en de kleine schuur te bestemmen als caravanstalling. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de open wagenberging illegaal is gebouwd en illegaal is verhoogd, overweegt de Afdeling dat de raad deze wagenberging niettemin als zodanig mag bestemmen indien hij dit in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening. In dit verband overweegt de Afdeling dat buiten geschil is dat de open wagenberging niet hoger is dan 5 m en dat de afstand van de woning van [appellant sub 1] tot aan de wagenberging ongeveer 30 m bedraagt. Wat betreft het gebruik van de open wagenberging en de kleine schuur voor de stalling van caravans overweegt de Afdeling dat de raad bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen overwegende betekenis hoefde toe te kennen aan het belang van [appellant sub 1] dat hierin bestaat dat hij geen zicht heeft op de caravans. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ingevolge artikel 19, lid 19.3, aanhef en onder b, van de planregels permanente buitenopslag niet is toegestaan. Voorts biedt het plan de mogelijkheid de open zijwand van de wagenberging waar [appellant sub 1] vanuit zijn woning op uitkijkt, te vervangen door een gesloten zijwand, zodat [appellant sub 1] geen zicht meer heeft op de hierin gestalde caravans. Voorts mag ingevolge artikel 19, lid 19.2, onder k, de bestaande oppervlakte van de wagenberging en de kleine schuur niet worden vergroot en mag de bestaande goot- en bouwhoogte niet worden verhoogd. Het betoog faalt.
2.4. In de door [appellant sub 1] genoemde uitspraken van 7 januari 2013 heeft de rechtbank geen oordeel gegeven over de aanvaardbaarheid van de open wagenberging en de kleine schuur en het gebruik hiervan als caravanstalling vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. In deze uitspraken ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd.
2.5. [appellant sub 1] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. Het beroep van [appellant sub 2] heeft betrekking op het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Intensieve Kwekerij" en de aanduiding "glastuinbouw" voor het perceel [locatie 2]. Hij voert aan dat het plandeel ten onrechte niet voorziet in een uitbreiding van het bestaande glastuinbouwbedrijf op dit perceel tot 3 ha. De raad heeft dit besluit gebaseerd op een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB) van 20 februari 2013. De conclusie van dit advies is dat de uitbreiding van de glasopstanden op het perceel tot 3 ha niet noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf. [appellant sub 2] stelt dat de AAB in haar advies ten onrechte niet het glastuinbouwbedrijf afzonderlijk heeft beoordeeld, maar bij haar advies ook de twee andere onderdelen van het bedrijf, te weten de akkerbouwtak en de intensieve kwekerij, heeft betrokken. In dit verband wijst [appellant sub 2] erop dat het glastuinbouwbedrijf een zelfstandige onderneming is. Verder wijst [appellant sub 2] erop dat de AAB de volwaardigheid van het bedrijf wel afzonderlijk voor de bestaande glasopstanden heeft beoordeeld. Het advies bevat geen verklaring voor dit verschil.
Verder betwist [appellant sub 2] de conclusie dat hij kan volstaan met het huidige glasareaal. Voor zover het advies vermeldt dat kan worden overgeschakeld van komkommers op andere teelten, zoals aardbeien, stelt [appellant sub 2] dat komkommers een groente zijn en aardbeien tot het fruit behoren. Daarnaast worden in de aardbeienteelt kassen als ondersteunende voorzieningen gebruikt, terwijl de teelt van komkommers uitsluitend plaatsvindt onder glas. Nu [appellant sub 2] specifiek een aanvraag heeft gedaan voor de uitbreiding van de kassen voor de teelt van komkommers, had de AAB volgens hem de noodzaak voor uitbreiding op basis van deze aanvraag moeten beoordelen. Verder voert [appellant sub 2] aan dat de stelling van de AAB dat de bestaande kassen ruim genoeg zijn voor komkommerteelt in tegenspraak is met het eerdere advies van de AAB van 10 februari 2011. De AAB concludeert in dat advies dat de kassen dermate klein zijn dat niet gesproken kan worden van een volwaardig komkommerteeltbedrijf, mede gelet op de in dit advies genoemde gewenste schaalvergroting van komkommerteeltbedrijven.
Verder betoogt [appellant sub 2] dat de weigering van de gewenste uitbreiding van zijn kassencomplex in strijd is met artikel 10.4, eerste lid, van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2012), nu dit artikel uitbreiding van glastuinbouw toestaat indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.
Voor zover de raad het opnemen van uitbreidingsmogelijkheden bij recht onaanvaardbaar acht, had hij volgens [appellant sub 2] vanwege de noodzaak van uitbreiding van het glasareaal hiertoe tenminste een wijzigingsbevoegdheid dienen op te nemen. [appellant sub 2] betoogt dat hij reeds in zijn zienswijze hierom heeft verzocht, maar dat de raad ten onrechte hierop niet is ingegaan. Voorts wijst hij erop dat volgens het gemeentelijke beleid als opgenomen in de Visie buitengebied en de Visie glastuinbouw het bestaande kassencomplex als volwaardig dient te worden gekwalificeerd en daarom een wijzigingsbevoegdheid tot uitbreiding in het plan had moeten worden opgenomen.
3.1. De raad stelt dat [appellant sub 2] binnen één agrarisch bouwblok een gemengd agrarisch bedrijf exploiteert, bestaande uit drie onderdelen die onderling met elkaar zijn verweven. De AAB heeft daarom volgens de raad bij de beoordeling van de noodzaak van de uitbreiding terecht alle bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 2] betrokken. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat [appellant sub 2] de noodzaak voor uitbreiding onvoldoende heeft onderbouwd. Zo baseert [appellant sub 2] zich op een bedrijfsplan uit 2004, waaruit volgt dat de teelt van witlof zal worden beëindigd, terwijl deze nu wordt voorgezet. Voorts stelt de raad dat bij de beoordeling van de noodzaak voor uitbreiding van het bedrijf niet slechts dient te worden gekeken naar de huidige oppervlakte aan kassen en de genoemde noodzaak van schaalvergroting, maar ook naar andere omstandigheden, zoals een bedrijfsplan en financiële aspecten. Hierbij stelt de raad dat schaalvergroting van agrarische bedrijven niet per definitie leidt tot een grotere rentabiliteit.
3.2. Aan het perceel [locatie 2] is de bestemming "Agrarisch- Intensieve Kwekerij" toegekend en aan het westelijke deel van het perceel ter grootte van ongeveer 1 ha tevens de aanduiding "glastuinbouw".
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch-Intensieve Kwekerij" aangewezen gronden bestemd voor:
a. intensieve kwekerij zoals genoemd in lid 1.8, onder h;
b. ter plaatse van de aanduiding "glastuinbouw" tevens een glastuinbouwbedrijf zoals genoemd in lid 1.8, onder e.
Ingevolge lid 6.2, onder c, mag er ten hoogste 1 bedrijf per bouwvlak worden opgericht.
3.3. Ingevolge artikel 10.4, eerste lid, van de Verordening 2012 bepaalt een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied, niet zijnde een mogelijk doorgroeigebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, dat uitbreiding van glastuinbouwbedrijven is toegestaan tot ten hoogste 3 hectare netto glas mits uit de toelichting blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.
3.4. Ingevolge artikel 6, lid 6.2, onder c, van de planregels is op het perceel [locatie 2] slechts één bedrijf toegestaan. Vast staat dat binnen het agrarisch bedrijf ter plaatse drie agrarische bedrijfstakken zijn gevestigd: glastuinbouw, een witlofkwekerij en akkerbouw. Het bestaande kassencomplex heeft een omvang van 0,68 ha. [appellant sub 2] heeft verzocht om de mogelijkheid om de bestaande kassen uit te kunnen breiden tot 3 ha.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij met het oog op de bescherming van natuur- en landschappelijke waarden slechts uitbreiding van glasopstanden toestaat indien deze noodzakelijk is met het oog op de continuïteit van het bedrijf. Naar aanleiding van het verzoek van [appellant sub 2] heeft het gemeentebestuur aan de AAB verzocht om een advies uit te brengen over de noodzaak van uitbreiding van de bestaande kassen tot 3 ha met het oog op de continuïteit van het bedrijf. In het advies van 20 februari 2013 heeft de AAB onder andere bezien in hoeverre op een oppervlak aan kassen van 0,68 ha een rendabele exploitatie kan worden gerealiseerd. De Afdeling stelt vast dat in het advies wordt geconcludeerd dat een oppervlak van 0,68 ha voldoende is voor een rendabele exploitatie van de teelt van komkommers. In dit verband stelt [appellant sub 2] dat uit het eerdere advies van de AAB uit 2011 volgt dat de bestaande kassen niet kunnen worden gekwalificeerd als een volwaardig glastuinbouwbedrijf en dat de advisering van de AAB in dit opzicht inconsistent is. De Afdeling stelt vast dat uit het advies uit 2011 volgt dat de bestaande glasopstanden verouderd zijn en dat reeds geruime tijd geen vervangingsinvesteringen meer zijn gepleegd. Dit advies concludeert dat de bestaande glasopstanden aan de [locatie 2] niet als een volwaardig glastuinbouwbedrijf kunnen worden beschouwd. Het advies bevat evenwel niet de conclusie dat het niet mogelijk is om een volwaardig glastuinbouwbedrijf te realiseren op een oppervlak dat gelijk is aan dat van de bestaande kassen op het perceel. In het advies uit 2013 wordt vermeld dat in de bestaande situatie sprake is van een verouderd kassencomplex, maar dat de mogelijkheid bestaat de teelt van komkommers voort te zetten in een gemoderniseerde kas op een oppervlak van 0,68 ha. Hierbij wijst de AAB erop dat meer dan een kwart van alle komkommerteeltbedrijven een omvang heeft van minder dan 0,75 ha. Anders dan [appellant sub 2] aanvoert zijn de adviezen van de AAB niet in tegenspraak met elkaar. Verder heeft de AAB in het advies van 2013 niet alleen maar betekenis toegekend aan de omvang van de bestaande kassen, maar heeft de AAB ook de overige bedrijfstakken, te weten de witlofteelt en akkerbouw, betrokken in haar beoordeling. De andere agrarische bedrijfstakken brengen volgens het advies inkomenspotentie en risicospreiding. De Afdeling acht het niet onredelijk dat de AAB in haar advies het agrarisch bedrijf als geheel heeft betrokken en voorts dat de AAB rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat ook andere soorten groenten dan komkommers en fruit in de kassen kunnen worden geteeld. De conclusie van de AAB is dat [appellant sub 2] niet met een actueel bedrijfsplan aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gewenste uitbreiding van het kassencomplex noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het advies van de AAB uit 2013 ondeugdelijk tot stand is gekomen. Gelet op het vorenstaande heeft de raad op basis van dit advies in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat een uitbreiding van het oppervlak aan kassen op het perceel [locatie 2] in een grotere omvang dan waarin in het plan is voorzien, niet noodzakelijk is.
3.5. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit om geen grotere uitbreiding dan tot 1 ha toe te staan van het kassencomplex in strijd is met artikel 10.4, eerste lid, van de Verordening 2012. De Afdeling overweegt hierbij dat dit artikel de uitbreiding van glastuinbouwbedrijven beperkt tot een oppervlakte van maximaal 3 ha. Dit artikel staat er echter niet aan in de weg dat de raad vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verdere beperkingen en voorwaarden stelt aan de ontwikkeling van glastuinbouw. Bovendien bevat artikel 10.4, eerste lid, eveneens de voorwaarde dat de uitbreiding van glasopstanden noodzakelijk dient te zijn voor de bedrijfsvoering.
Het betoog faalt.
3.6. In zijn zienswijze heeft [appellant sub 2] verzocht om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen ten behoeve van de door hem gewenste uitbreiding van de glasopstanden. De vraag of een dergelijke wijzigingsbevoegdheid dient te worden opgenomen in het plan is bij de beantwoording van de zienswijze meegenomen in het kader van de vraag of bedoelde uitbreiding van de glasopstanden op het perceel noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf. Anders dan [appellant sub 2] betoogt heeft de raad dit verzoek in de zienswijze niet buiten beschouwing gelaten. Verder heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om deze wijzigingsbevoegdheid niet op te nemen in het plan nu, zoals is overwogen in 3.4, de door [appellant sub 2] gewenste uitbreiding van het kassencomplex niet noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf.
Het betoog faalt.
3.7. [appellant sub 2] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn
3.8. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Proceskosten
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.
w.g. Hagen w.g. Kooijman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
177-656.