201405155/1/A1.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 mei 2014 in zaak nr. 13/5769 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft het college besloten tot invordering van door [appellant] verbeurde dwangsommen ter hoogte van
€ 10.100,00 wegens het niet naleven van de bij besluit van 9 juni 2011 aan hem opgelegde last.
Bij besluit van 26 november 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 november 2013 vernietigd, het besluit van 13 augustus 2013 herroepen, voor zover daarbij is beslist dan een bedrag van € 10.100,00 is verbeurd en wordt ingevorderd, bepaald dat een bedrag van € 9.500,00 is verbeurd en wordt ingevorderd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Ouwehand, en het college, vertegenwoordigd door B.A. Brugman en S. Meulendijks, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 9 juni 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 100,00 per dag voor iedere overtreding per autovoertuig/-wrak en auto-onderdeel, met een maximum van € 50.000,00, gelast om binnen twee weken na de dag van verzending van dit besluit te handelen overeenkomstig het bestemmingsplan "Woongebieden Zuid Oost Geldrop", in het bijzonder artikel 20 "Verkeersdoeleinden" van de planvoorschriften, artikel 2:4 en Hoofdstuk 5 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Geldrop-Mierlo en de artikelen 2.1, eerste lid, en 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat op de openbare weg, inclusief [locatie], en/of het openbaar groen en de trottoirs geen (defecte) autovoertuigen/-wrakken en auto-onderdelen staan opgesteld en/of zijn opgeslagen. Dit besluit is in rechte onaantastbaar.
2. Het college heeft aan het in besluit op bezwaar gehandhaafde besluit van 13 augustus 2013 ten grondslag gelegd dat het college in de periode van 4 tot en met 19 juni 2013 101 keer heeft vastgesteld dat [appellant] niet aan de hem bij besluit van 9 juni 2011 opgelegde last heeft voldaan.
3. Ingevolge artikel 5:33 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt een verbeurde dwangsom betaald binnen zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd.
Ingevolge artikel 5:35 verjaart in afwijking van artikel 4:104 de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
Ingevolge artikel 4:105, eerste lid, wordt de verjaring gestuit door een daad van rechtsvervolging overeenkomstig artikel 316, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 316, tweede lid, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het tweede lid stuit erkenning van het recht op betaling de verjaring van de rechtsvordering tegen hem die het recht erkent.
Ingevolge artikel 4:106 kan het bestuursorgaan de verjaring ook stuiten door een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112, een beschikking tot verrekening of een dwangbevel dan wel door een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel.
Ingevolge artikel 4:94, eerste lid, kan het bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen.
Ingevolge artikel 4:111, eerste lid, wordt de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling aan een bestuursorgaan verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar na de aanvang van die termijn uitstel van betaling heeft.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college op 13 augustus 2013 niet meer bevoegd was om verbeurde dwangsommen in te vorderen, nu de daarvoor ingevolge artikel 5:35 van de Awb geldende termijn op dat moment was verstreken. Volgens [appellant] zijn de dwangsommen tot het maximaal mogelijke bedrag van € 50.000,00 meer dan een jaar voorafgaand aan de invorderingsbeschikking verbeurd, nu hij na afloop van de begunstigingstermijn op 24 juni 2011 de op de openbare weg, inclusief [locatie], en/of het openbaar groen en de trottoirs geplaatste autovoertuigen niet heeft verwijderd. [appellant] stelt dat hij niet beschikte over een andere plek om de autovoertuigen te stallen.
4.1. Ter zitting heeft het college desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat het geen handelingen heeft verricht om de verjaring van zijn bevoegdheid tot invordering van verbeurde dwangsommen in de periode van 4 tot en met 19 juni 2013 wegens het niet naleven van de bij besluit van 9 juni 2011 opgelegde last te stuiten.
4.2. Daargelaten of het maximale bedrag aan dwangsommen van € 50.000,00 reeds van rechtswege was verbeurd voor 4 juni 2013, omdat [appellant], naar gesteld, de illegale situatie ter plekke na afloop van de begunstigingstermijn op 24 juni 2011 niet heeft beëindigd, is het college niet bevoegd de verbeurde dwangsommen, waarop de in bezwaar gehandhaafde invorderingsbeschikking ziet, in te vorderen. Deze bevoegdheid is ingevolge artikel 5:35 van de Awb verjaard, nu thans meer dan een jaar is verstreken na de periode van 4 tot en met 19 juni 2013, terwijl het college geen handelingen heeft verricht om de verjaring van de bevoegdheid tot invordering te stuiten, als bedoeld in de artikelen 4:105 en 4:106 van de Awb, dan wel om de verjaringstermijn te verlengen door het verlenen van uitstel van betaling, als bedoeld in de artikelen 4:94 en 4:111 van de Awb. Nu voorts niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang kan worden aangenomen bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, moet worden geoordeeld dat aan het hoger beroep het procesbelang is ontvallen, zodat het niet-ontvankelijk is.
5. Het college zal op na te vermelden wijze tot vergoeding in de kosten worden veroordeeld die bij [appellant] in verband met de behandeling van zijn hoger beroep zijn opgekomen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
531-757.