ECLI:NL:RVS:2015:940

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
201406481/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Lemmer Centrum en de beroepen van appellanten

Op 25 maart 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Lemmer Centrum" dat op 21 mei 2014 door de raad van de gemeente De Friese Meren is vastgesteld. Appellanten, beiden wonend in Lemmer, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 16 februari 2015, waarbij de raad vertegenwoordigd was door drs. P. Loonstra.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen die noodzakelijk zijn voor een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend en beoordeelt of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Appellant sub 2 betoogde dat de raad ten onrechte niet voor ieder pand aan de Schans detailhandel heeft toegestaan. De raad heeft echter gesteld dat het mogelijk maken van detailhandel in strijd is met de Centrumvisie Lemmer en dat er geen verzoeken zijn ontvangen om een winkelbestemming toe te kennen aan de panden aan de Schans.

De Afdeling oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet wenselijk is om detailhandel in het algemeen voor de panden aan de Schans toe te laten. Het beroep van appellant sub 2 werd ongegrond verklaard. Appellant sub 1 voerde aan dat de raad ten onrechte slechts een opslagfunctie heeft toegestaan voor zijn perceel, maar de raad heeft aangetoond dat het pand niet voor detailhandel wordt gebruikt. Ook dit beroep werd ongegrond verklaard. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en verklaarde de beroepen ongegrond.

Uitspraak

201406481/1/R4.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Lemmer, gemeente De Friese Meren (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1])
2. [appellant sub 2], wonend te Lemmer, gemeente De Friese Meren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente De Friese Meren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Lemmer Centrum" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. P. Loonstra, is verschenen.
Overwegingen
1. Het plan biedt een actueel juridisch-planologisch kader voor het centrumgebied van Lemmer. Aan de actualisering ligt de Centrumvisie Lemmer, door de raad vastgesteld op 19 december 2012, ten grondslag.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant sub 2] exploiteert een winkel in het pand aan de [locatie A] te Lemmer. Hij betoogt dat de raad ten onrechte niet voor ieder pand aan de Schans detailhandel heeft toegestaan door alle panden de bestemming "Centrum" toe te kennen.
3.1. De raad stelt dat het mogelijk maken van detailhandel voor ieder pand aan de Schans in strijd is met de Centrumvisie Lemmer. Verder hebben de eigenaren van de panden niet om toekenning van de bestemming "Centrum" gevraagd, aldus de raad.
3.2. In de plantoelichting is vermeld dat de Centrumvisie voor het centrumgebied is gevat in het zogeheten scharniermodel. Dit model gaat uit van een compact centrumgebied waarbij alle winkelstraten uitkomen op het centrale punt, namelijk het Burgemeester Krijgerplein. De compactheid van het centrumgebied zal worden versterkt door de ontwikkelingsruimte voor horeca en winkels daarbuiten te beperken. Hiermee wordt beoogd dat er geen verplaatsing van winkels naar randen van het centrumgebied plaatsvindt en leegstand in het hart van het centrumgebied gaat ontstaan, aldus de plantoelichting. Verder heeft de raad in het verweerschrift gesteld en ter zitting toegelicht dat voor de panden aan de Schans ten opzichte van het vorige plan bij de vaststelling van het plan geen winkelbestemmingen zijn vervallen. De raad heeft voorts ter zitting toegelicht dat evenmin concrete verzoeken zijn ontvangen om een winkelbestemming toe te kennen aan panden die zijn gelegen aan de Schans, zodat toekenning van nieuwe winkelbestemmingen aan de percelen aan de Schans in dit plan niet voor de hand ligt. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onredelijk.
Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet wenselijk is detailhandel in het algemeen voor de panden aan de Schans toe te laten door aan deze panden de bestemming "Centrum" toe te kennen. Overigens staat, zoals de raad ook ter zitting heeft toegelicht, de Centrumvisie er niet aan in de weg dat het gedeelte van de Schans waar de winkel van [appellant sub 2] is gevestigd, het dichtst bij het Burgemeester Krijgerplein, ook in de toekomst ruimte zal bieden aan detailhandel.
Het betoog faalt.
3.3. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
4. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte slechts een opslagfunctie en geen detailhandel ter plaatse van het perceel [locatie B] heeft toegestaan. Hij voert hiertoe aan het pand al sinds langere tijd ook voor verkoop van goederen wordt gebruikt.
4.1. De raad stelt dat het pand aan de [locatie B] gedeeltelijk voor wonen en gedeeltelijk voor opslagdoeleinden wordt gebruikt, maar niet voor detailhandel. In het voorheen geldende plan had het perceel de bestemming "Eengezinshuizen". De raad stelt dat conform het gebruik als woning en opslag de bestemming "Wonen" en de aanduiding "opslag" aan het perceel is toegekend.
4.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat naar aanleiding van de zienswijze, waarin werd verzocht om de bestaande bedrijfsactiviteiten als zodanig te bestemmen, een gemeenteambtenaar de feitelijke situatie in het pand heeft onderzocht. In het pand is naast het gebruik als woning de opslag van goederen aangetroffen. De Afdeling overweegt dat de raad dit gebruik heeft toegestaan door de aanduiding "opslag" aan het perceel toe te kennen. De raad is hiermee in zoverre tegemoet gekomen aan de zienswijze van [appellant sub 1]. De raad heeft in redelijkheid kunnen afzien van het mogelijk maken van detailhandel op het perceel van [appellant sub 1], nu volgens de raad bij het hiervoor bedoelde onderzoek van detailhandelsactiviteiten niet is gebleken en [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat onjuist is. Evenmin is gebleken van concrete plannen om het pand voor detailhandel te gaan gebruiken.
Het betoog faalt.
4.3. Overigens vermeldt het verweerschrift dat geen principiële bezwaren bestaan tegen het toestaan van detailhandel in het pand van [appellant sub 1], en dat in beginsel de bereidheid bestaat om bij een concreet initiatief daaraan medewerking te verlenen door detailhandel planologisch mogelijk te maken.
4.4. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, griffier.
w.g. Helder w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
568-808.