ECLI:NL:RVS:2015:998

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
201402655/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Buitengebied, reparatieplan' vastgesteld door de raad van de gemeente Buren

Op 1 april 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Buitengebied, reparatieplan' van de gemeente Buren. Het beroep was ingesteld door [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Buren, dat op 21 januari 2014 het bestemmingsplan heeft vastgesteld. De appellanten stelden dat het plan niet voldeed aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en dat er onvoldoende rekening was gehouden met hun belangen, met name met betrekking tot de teeltvrije zone rondom de woning van [appellant sub 1]. De Afdeling heeft de zaak op 21 januari 2015 ter zitting behandeld, waarbij de raad werd vertegenwoordigd door P. Tummers. De Afdeling overwoog dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgronden van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] werden ongegrond verklaard, en de Afdeling oordeelde dat de raad niet in strijd met het recht had gehandeld. De uitspraak bevestigde dat de bestaande situatie en de milieuhygiënische gevolgen van de fruitboomgaard voor de omgeving niet zodanig nadelig waren dat deze niet langer aanvaardbaar konden worden geacht. De Afdeling verklaarde de beroepen van beide appellanten ongegrond.

Uitspraak

201402655/1/R2.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Buren,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Buren,
en
de raad van de gemeente Buren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, reparatieplan" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2015, waar [appellant sub 1], [appellanten sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door P. Tummers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de reparatie van onderdelen van het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 2008", vastgesteld door de raad op 29 september 2009 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 1 juni 2010, waaraan de Afdeling bij uitspraak van 18 april 2012 (zaak nr. 201006290/1/R2) gedeeltelijk goedkeuring heeft onthouden.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover daarmee niet in een teeltvrije zone rondom zijn woning aan de [locatie a] is voorzien. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad hiermee in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld.
Voorts stelt [appellant sub 1] overlast te ondervinden in de bestaande situatie, waarin met gewasbeschermingsmiddelen wordt gespoten op de gronden aan de overzijde van de Culekampseweg. Tevens wijst hij erop dat de Culekampseweg veelvuldig wordt gebruikt door verkeer, waaronder fietsers.
3.1. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden aan de overzijde van de Culekampseweg de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" en onder meer de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - teeltvrije zones" is toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.6.2.1, van de planregels is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, ter plaatse van gronden die gelegen zijn binnen 50 meter ten opzichte van gevoelige bestemmingen binnen:
- de bebouwingsconcentraties Klinkenberg (Ingen), Hoog-Kana (Ingen), Zevenmorgen (Ingen), Luchtenburg (Ingen), Essebroek (Ingen) en Ganzert (Ingen en Eck en Wiel), Wielseweg (Eck en Wiel), Binnenstraat (Erichem), Lutterveld (Erichem), Twee Sluizen (Kapel-Avezaath), De Woerd (Kerk-Avezaath), Bontemorgen (Lienden), Ommerenveldseweg (Ommeren), De Heuvel (Rijswijk), Zandberg (Rijswijk) en de Hogestraat (Zoelen);
- de kernen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (sa-tv) "specifieke vorm van agrarisch - teeltvrije zone";
- de verblijfsrecreatieterreinen (met uitzondering van minicampings), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (sa-tv) "specifieke vorm van agrarisch - teeltvrije zone";
de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van nieuwe productieboomgaarden;
b. het aanleggen van nieuwe (boom)kwekerijen.
3.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] , dat de raad ten onrechte niet in een teeltvrije zone rondom zijn woning heeft voorzien, overweegt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat aan de gronden rondom de woning van [appellant sub 1] de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - teelvrije zone" is toegekend. Ingevolge de planregels is het verboden om ter plaatse van gronden die zijn gelegen binnen 50 meter ten opzichte van gevoelige bestemmingen binnen de kernen nieuwe productieboomgaarden of nieuwe (boom)kwekerijen op te richten ter plaatse van deze aanduiding. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat, nu de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - teeltvrije zone" is toegekend aan de gronden rondom de woning van [appellant sub 1] , daarmee artikel 7, lid 7.6.2.1, van de planregels op die gronden van toepassing is. Daarbij heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat gelet op deze aanduiding de planregels zo moeten worden uitgelegd dat de woning van [appellant sub 1] moet worden aangemerkt als vallend binnen een kern als bedoeld in artikel 7, lid 7.6.2.1, van de planregels. Gelet op deze redelijke uitleg van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, mist het betoog van [appellant sub 1] dat rondom zijn woning geen teeltvrije zone is opgenomen feitelijke grondslag.
Het betoog faalt.
3.3. Het betoog van [appellant sub 1] dat de afstand tussen de thans aanwezige boomgaard op de gronden aan de overzijde van de Culekampseweg en zijn woning minder dan 50 meter bedraagt, begrijpt de Afdeling aldus, dat hij zich op het standpunt stelt dat hierdoor sprake is van een ruimtelijke onaanvaardbare situatie. In dat verband stelt de Afdeling voorop dat er wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen wettelijke bepalingen zijn inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden gekweekt en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden, het milieubelang niet uitgezonderd, waarbij de aan te houden afstand tussen de verbouw van gewassen en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelig object kan worden gegarandeerd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 maart 2014 in zaak nr. 201306395/1/R2) betekent het enkele gegeven dat een bestaande situatie aan de orde is niet dat in het geheel geen betekenis behoeft te worden toegekend aan de milieuhygiënische gevolgen van de fruitboomgaard voor de omgeving. Het laten voortbestaan van een historisch gegroeide situatie kan onder omstandigheden in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, indien blijkt dat de nadelige gevolgen hiervan zo groot zijn dat deze in redelijkheid niet langer aanvaardbaar kunnen worden geacht. Dit kan het geval zijn indien de gezondheid van omwonenden niet langer kan worden gegarandeerd. Ter zitting heeft de raad toegelicht in dit geval geen aanleiding te hebben gezien tot het opleggen van beperkingen in de bestaande situaties. De raad stelt daartoe dat niet in algemene zin kan worden vastgesteld dat de nadelige gevolgen van het laten voortbestaan van een bestaande, historisch gegroeide, situatie zo groot zijn dat deze in redelijkheid niet langer aanvaardbaar kunnen worden geacht. Ter zitting heeft de raad in dit verband gewezen op het rapport "Gewasbescherming en omwonenden" van de Gezondheidsraad van 29 januari 2014, waarin onder meer staat dat nader onderzoek nodig is naar de effecten van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid van omwonenden. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat de financiële middelen om de bestaande situaties te beëindigen ontbreken. Nu [appellant sub 1] geen argumenten heeft aangevoerd die verband houden met de gezondheid van omwonenden, noch stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat deze door de aanwezigheid van de bestaande boomgaard kan worden geschaad, ziet de Afdeling in hetgeen hij heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de onderhavige situatie geen sprake is van dusdanig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van nabijgelegen gevoelige objecten dat de aanwezigheid van de boomgaarden op de gronden rondom de woning van [appellant sub 1] aan de Culekampseweg ruimtelijk onaanvaardbaar is.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de raad had moeten bezien of de aanwezigheid van de boomgaard aan de Culekampseweg vanwege het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wel ruimtelijk aanvaardbaar is, omdat deze weg wordt gebruikt door doorgaand verkeer, waaronder fietsende kinderen, overweegt de Afdeling dat zij reeds in haar uitspraak van 3 september 2014 (in zaak nr. 201310924/1/R3) heeft overwogen dat een fietspad niet hoeft te worden beschouwd als een functie die gevoelig is voor de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Het betoog faalt.
4. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de verschuiving van de aard van de bedrijfsactiviteiten in het buitengebied naar de opslag en het verpakken en vervoeren van fruit in strijd is met de planregels. Daarnaast horen deze activiteiten niet thuis in een buitengebied en veroorzaken zij geluidsoverlast, aldus [appellant sub 1]. Gelet hierop, moeten volgens [appellant sub 1] in het bestemmingsplan aanvullende regels ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten worden opgenomen.
4.1. De raad voert aan dat tegen een bedrijf dat in strijd met het bestemmingsplan handelt handhavend zal worden opgetreden. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat bedrijvigheid in het buitengebied voldoende gereguleerd is in het bestemmingsplan en in andere wet- en regelgeving. Het opnemen van aanvullende regels ten aanzien van bedrijfsactiviteiten in het buitengebied is derhalve niet noodzakelijk en zou de belangen van ondernemers onevenredig kunnen schaden.
4.2. In de verbeelding is weergegeven dat in de directe omgeving van de woning van [appellant sub 1] diverse percelen liggen waaraan de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" is toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1.1, van de planregels zijn de op de verbeelding voor "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" aangewezen gronden bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische productie;
b. het weiden van dieren;
c. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch oeverwalgebied;
e. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
f. extensief dagrecreatief medegebruik.
Ingevolge lid 7.1.2. zijn voor zover de in artikel 7, lid 7.1.1, bedoelde gronden op de verbeelding zijn aangeduid als "bouwvlak", deze gronden tevens bestemd voor:
a. niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;
b. bijbehorende verwerking van agrarische producten, productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten;
c. een nevenactiviteit als opslag en verkoop van consumentenvuurwerk indien de gronden met "sa - ovc = specifieke vorm van agrarisch - opslag en verkoop consumentenvuurwerk" op de verbeelding zijn aangeduid;
d. een activiteit als manege met bijbehorende voorzieningen en opslag, indien de gronden met "ma = manege" op de verbeelding zijn aangeduid;
e. bijbehorende bewoning, met dien verstande dat indien een bouwvlak op de verbeelding is voorzien van de aanduiding "-w = zonder woning", op dat bouwvlak geen bijbehorende bewoning is toegestaan;
f. recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen.
4.3. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat de huidige activiteiten op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" zich niet verdragen met de toegekende bestemming en in strijd zijn met de daarbij behorende planregels, wordt overwogen dat dit een kwestie van handhaving betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Ten aanzien van het betoog dat de raad extra voorwaarden had moeten stellen aan het huidige gebruik, overweegt de Afdeling dat gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" primair zijn bestemd voor grondgebonden agrarische productie. Niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag is enkel toegestaan indien deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door de uitoefening van niet-grondgebonden agrarische activiteiten als neventak door agrarische bedrijven in de directe omgeving van zijn woning zodanige overlast ondervindt dat de raad daar in de belangenafweging meer gewicht aan had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 2]
6. [appellanten sub 2] betogen dat aan het gebied Hornixveld, waartoe hun gronden behoren, ten onrechte de bestemming "Agrarisch met waarden - Komgebied" is toegekend. In dat verband voeren zij aan dat, nu in het gebied eeuwenoude boerderijen, fruitteelt en akkerbouw voorkomen en de ondergrond uit lichte kleigrond en zand bestaat, het gebied als een oeverwalgebied moet worden aangemerkt. Volgens Van Rooijen en Spithoven worden zij door de beperktere gebruiks- en bouwmogelijkheden die de toegekende bestemming ten opzichte van de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" voor hun gronden biedt, in hun bedrijfsvoering geschaad.
6.1. Ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 2] dat aan het gebied Hornixveld de typering oeverwalgebied moet worden toegekend, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij naar aanleiding van eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling inzake het bestemmingsplan "Buitengebied Buren 2008" opnieuw heeft bezien of het gebied als oeverwalgebied of komgebied moet worden aangemerkt. Hoewel de raad erkent dat het een grensgebied betreft waardoor de typering van het gebied niet eenvoudig is vast te stellen, heeft hij gelet op de feitelijke kenmerken van het landschap, waaronder de openheid ervan, het gebied als een komgebied aangemerkt. Daarbij heeft hij mede in aanmerking genomen dat in het deskundigenbericht waar de Afdeling in haar eerdergenoemde uitspraak naar heeft verwezen staat dat uit de bodemkaart en de toelichting daarop blijkt dat het gebied gedeeltelijk getypeerd kan worden als een "stroomrug" en voor een ander deel als "kom op stroomrug", waardoor de gronden kunnen worden beschouwd als een komachtig gebied. Volgens het deskundigenbericht is het Hornixveld een overgangsgebied van het oeverwalgebied naar het naastgelegen komgebied, waarbij het komachtige gedeelte relatief groot is en daarnaast is te typeren als een open gebied. Voorts wordt in het deskundigenbericht opgemerkt dat de openheid van gronden met de bestemming "Agrarisch - Komgebied" meer beschermd is dan die van gronden met de bestemming "Agrarisch - Oeverwalgebied" en dat de landschappelijke openheid ter plaatse van de gronden met de bestemming "Agrarisch - Oeverwalgebied" zou kunnen worden aangetast. Gelet op het voorgaande, acht de Afdeling het besluit van de raad om in het voorliggende plan aan het gebied de bestemming "Agrarisch met waarden - Komgebied" toe te kennen niet onredelijk.
Het betoog faalt.
6.2. Ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 2] dat zij door het aan hun gronden toekennen van de bestemming "Agrarisch met waarden - Komgebied" in hun bedrijfsvoering worden geschaad, overweegt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat de planregels behorende bij de bestemming "Agrarisch met waarden - Komgebied" op enkele onderdelen afwijken van de planregels behorende bij de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied", onder meer ten aanzien van de toegestane bouwhoogtes van bedrijfsgebouwen. [appellanten sub 2] hebben evenwel noch in de stukken, noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat zij hierdoor zodanig in hun bedrijfsvoering worden geschaad dat de raad hieraan in de belangenafweging groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 2] ongegrond.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Plambeck
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
159-820.