ECLI:NL:RVS:2016:1001

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
201505930/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • H. Troostwijk
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek geluidhinder rijksweg A76 gemeente Heerlen

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 april 2016 uitspraak gedaan over het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek door de minister van Infrastructuur en Milieu. Het verzoek was ingediend vanwege geluidhinder van het verkeer op de rijksweg A76 ter hoogte van het buurtschap Ten Esschen in de gemeente Heerlen. De minister had op 2 december 2014 het verzoek afgewezen, stellende dat de geluidproductieplafonds niet werden overschreden.

[appellant] was het niet eens met deze afwijzing en voerde aan dat de minister ten onrechte geen rekening had gehouden met geluid van andere wegen en dat de geluidproductieplafonds niet in overeenstemming waren met de Wet geluidhinder. De minister verdedigde zijn besluit door te stellen dat de geluidproductieplafonds op de A76 niet waren overschreden en dat hij niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen geluid van andere wegen die niet op de geluidplafondkaart stonden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat de minister terecht had geoordeeld dat er geen overtreding van de geluidproductieplafonds was. De Raad van State verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de geluidproductieplafonds in 2013 niet waren overschreden en dat de minister niet verplicht was om handhavend op te treden tegen geluid van wegen die niet op de geluidplafondkaart stonden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van geluidshinder en de wettelijke kaders die daarbij van toepassing zijn. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201505930/1/A4.
Datum uitspraak: 13 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2014 heeft de minister het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden wegens geluidhinder van het verkeer op de rijksweg A76 ter hoogte van het buurtschap Ten Esschen van de gemeente Heerlen afgewezen.
Bij besluit van 17 juni 2015 heeft de minister het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2016, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup, ing. C.T.G.M. Franken en ing. C.J.M. van Hees, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het buurtschap Ten Esschen ligt tussen de rijksweg A76 en de provinciale weg N281. [appellant] woont in Ten Esschen op ongeveer 250 m afstand van beide wegen. Bij brief van 7 oktober 2014 heeft hij onder meer verzocht om handhaving van de milieuwetgeving vanwege de geluidoverlast die hij ondervindt van het toegenomen verkeer op de A76. Bij besluit van 2 december 2014 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat artikel 11.20 van de Wet milieubeheer niet wordt overtreden, omdat de berekende geluidproductie in 2013 onder de op de referentiepunten geldende geluidproductieplafonds is gebleven. Om die reden heeft de minister het handhavingsverzoek afgewezen.
1.1. Ingevolge artikel 11.20 van de Wet milieubeheer draagt de beheerder zorg voor de naleving van de geluidproductieplafonds.
2. [appellant] kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. Hij voert aan dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het geluid van het verkeer op de N281, de Beersdalweg en de vijf op- en afritten rondom Ten Esschen. Volgens [appellant] zijn de geluidproductieplafonds niet in overeenstemming met de Wet geluidhinder, omdat de cumulerende geluideffecten van deze wegen niet zijn betrokken bij de hoogte van de geluidproductieplafonds. Hij voert aan dat na het realiseren van de verbinding tussen de A76 en A79 een cumulerende geluidproductienorm voor de A76 had moeten gaan gelden.
2.1. Per 1 juli 2012 is de regeling in de Wet geluidhinder inzake geluidzones langs wegen gewijzigd. Ingevolge artikel 73, aanhef en onder a, van deze wet zijn de hierop betrekking hebbende bepalingen alleen nog van toepassing op wegen die niet zijn aangegeven op de geluidplafondkaart.
Op de geluidplafondkaart staat aangegeven op welke wegen en spoorwegen de bepalingen van titel 11.3, te weten de artikelen 11.17 tot en met 11.66, van de Wet milieubeheer van toepassing zijn. Deze kaart is opgenomen in de bijlage bij de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer. De A76 is daarop aangegeven.
Ingevolge artikel 11.19 van de Wet milieubeheer, in samenhang bezien met de geluidplafondkaart, gelden geluidproductieplafonds op de referentiepunten aan weerszijden van de A76.
Ingevolge artikel 18.2j heeft de minister tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 11 gestelde verplichtingen.
2.2. Omdat de A76 is aangegeven op de geluidplafondkaart, zijn de bepalingen van titel 11.3, waaronder artikel 11.19, van de Wet milieubeheer van toepassing op het geluid vanwege deze weg. Gelet daarop heeft de minister terecht beoordeeld of het geluid vanwege de A76 onder de op de referentiepunten geldende geluidproductieplafonds is gebleven.
De minister heeft in het bestreden besluit toegelicht dat provinciale en gemeentelijke wegen niet zijn aangegeven op de geluidplafondkaart, wat betekent dat de bepalingen van titel 11.3 van de Wet milieubeheer daarop niet van toepassing zijn en dat de minister niet bevoegd is tot handhaving ten aanzien van het geluid van het verkeer op de N281, de Beersdalweg en de vijf op- en afritten rondom Ten Esschen. Gelet daarop ziet het bestreden besluit van de minister terecht slechts op het geluid van het verkeer op de A76 en niet op de andere door [appellant] vermelde wegen.
Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is indien ingevolge artikel 11.19 van de Wet milieubeheer geluidproductieplafonds gelden, is een beoordeling of de geluidproductieplafonds en de Wet geluidhinder overeenstemmen, niet aan de orde. De geluidproductieplafonds kunnen dan ook niet in strijd met de Wet geluidhinder zijn.
Het betoog faalt.
3. [appellant] voert verder aan dat het bestreden besluit ten onrechte slechts is gebaseerd op theoretische cijfers en niet op de ervaringen van mensen die dag en nacht aan veel te hoge geluidsbelastingen worden blootgesteld. Hij voert aan dat het voor hem aannemelijk is dat de vastgestelde hoogten van de geluidproductieplafonds allang zijn bereikt, omdat de geluidproductieplafonds zijn gebaseerd op de verkeerssituatie in 2008. Daarbij wijst hij erop dat de verkeersintensiteit in 2014 is toegenomen met 3.600 motorvoertuigen per etmaal.
3.1. In het bestreden besluit heeft de minister toegelicht dat hij gebruik heeft gemaakt van de gegevens in bijlage 2 'Berekende geluidwaarde op referentiepunten' bij het akoestisch onderzoek bij het 'Nalevingsverslag Geluidproductieplafonds Rijkswegen 2013' van 16 december 2014. Uit die gegevens blijkt dat de geluidproductieplafonds op de voor [appellant] relevante referentiepunten in 2013 met 2,0 tot 2,2 dB zijn onderschreden. Dat [appellant] desondanks geluidhinder ondervindt, betekent niet dat die gegevens onjuist zijn. [appellant] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de geluidproductieplafonds niet zijn overschreden.
In het bestreden besluit heeft de minister verder toegelicht dat de effecten op de geluidproductie van de verkeerstoename in het jaar 2014 worden vermeld in het nalevingsverslag over 2014. Ingevolge artikel 11.22 van de Wet milieubeheer moet de beheerder dat verslag voor 1 oktober 2015 aan de minister toezenden. Omdat de minister ten tijde van het besluit op bezwaar nog niet beschikte over het nalevingsverslag over 2014, kon hij nog niet aan de hand daarvan toetsen of de geluidproductie in 2014 onder de op de referentiepunten geldende geluidproductieplafonds is gebleven. Met de enkele stelling dat de verkeersintensiteit is toegenomen met 3.600 motorvoertuigen per etmaal, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand vaststond dat de geluidproductieplafonds in 2014 waren overschreden. Overigens heeft de minister ter zitting te kennen gegeven dat uit het inmiddels verschenen nalevingsverslag over 2014 blijkt dat in 2014 de geluidproductie is toegenomen, maar dat de geluidproductieplafonds op de voor [appellant] relevante referentiepunten niet zijn overschreden.
Het betoog faalt.
4. [appellant] kan zich niet verenigen met de opmerking op bladzijde 2 van het bestreden besluit, dat op de overzichtskaart van Nederland, die is opgenomen in bijlage C bij het nalevingsverslag over 2013, de A76 ter hoogte van Ten Esschen niet als knelpunt is vermeld. Volgens [appellant] is niet onderbouwd waarom dat niet het geval is. Daartoe voert hij aan dat niet blijkt dat er op de A76 ter hoogte van Ten Esschen minder verkeer langskomt dan 1.500 m zuidelijker, waar het geluidplafond volgens [appellant] wel is overschreden.
4.1. Deze opmerking betreft een feitelijke mededeling over de in bijlage C bij het nalevingsverslag over 2013 opgenomen overzichtskaart. Die overzichtskaart betreft een visuele weergave van de weggedeelten waar de geluidproductieplafonds worden overschreden en waar de geluidruimte tot aan de geluidproductieplafonds 0,5 dB of minder bedraagt. Deze weergave is gebaseerd op de gegevens in bijlage 2 bij het nalevingsverslag over 2013. Zoals onder 3.1 is overwogen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat die gegevens onjuist zijn. Ook uit de omstandigheid dat op de A76 ter hoogte van Ten Esschen evenveel of meer verkeer langskomt dan 1.500 m zuidelijker, daargelaten of dat het geval is, volgt niet dat die gegevens onjuist zijn.
Het betoog faalt.
5. Het betoog van [appellant] dat bij de realisering van de verbinding tussen de A76 en de A79 in 2013 ten onrechte geen maatregelen ter beperking van geluidhinder zijn getroffen, heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van het bestreden besluit en kan reeds daarom niet slagen. Hetzelfde geldt voor het betoog dat zijn woning gesaneerd zou moeten worden. Het antwoord op de vraag of de woning van [appellant] al dan niet gesaneerd zou moeten worden, is niet van belang voor het antwoord op de vraag of de geluidproductieplafonds zijn overschreden.
6. Gelet op al het voorgaande geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen overtreding plaatsvindt. Daarom heeft de minister het handhavingsverzoek van [appellant] terecht afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Slump w.g. Kors
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016
687.