201507093/1/R2.
Datum uitspraak: 13 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de vereniging Leefmilieu, beide gevestigd te Nijmegen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2015 heeft het college op grond van artikel 16 en artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) vergunning verleend voor het uitbreiden/wijzigen van een veehouderij aan de [locatie] te Sevenum.
Tegen dit besluit hebben Mob en Leefmilieu beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mob en Leefmilieu hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2016, waar Mob en Leefmilieu, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door A.C.H. Lahaije, M.A.R.G. Knubben-Merkies en R.P. Claessens, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.
Overwegingen
Het bestreden besluit
1. Het college heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor het wijzigen en uitbreiden van een veehouderij. Het betreft een vergunning voor een bedrijfssituatie die ten opzichte van de relevante referentiesituaties leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Het college heeft de vergunning verleend omdat met toepassing van externe saldering de toename van depositie geheel wordt weggenomen. De veehouderij ligt in onder andere de omgeving van het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel.
Intrekking
2. Ter zitting hebben Mob en Leefmilieu hun beroepsgronden die zien op de depositieberekeningen, ingetrokken.
Inhoudelijk
3. Mob en Leefmilieu richten zich tegen het toepassen van zogenoemde externe saldering in het bestreden besluit. Zij betogen dat het college niet-bestaande emissierechten in de salderingstransactie betrekt. Mob en Leefmilieu voeren daartoe aan dat het college er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat de saldo-gevende veehouderij aan de Hoogbroek ongenummerd te Sevenum reeds geruime tijd buiten gebruik is gesteld, vanwege een daartoe opgestelde saneringsovereenkomst waarbij aan [vergunninghouder] een vergoeding is toegekend.
3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat in het bestreden besluit aan de voorwaarden voor externe saldering wordt voldaan, en dat het saldo-gevende bedrijf ten tijde van het intrekken van de milieuvergunning feitelijk nog aanwezig was.
3.2. Op 13 juli 2011 heeft de burgemeester van Horst aan de Maas met [vergunninghouder] een saneringsovereenkomst gesloten voor 4 vleeskuikenstallen inclusief aanhorigheden, voor de veehouderij Hoogbroek ongenummerd te Sevenum. Ter tegemoetkoming in de saneringskosten wordt voorzien in een eenmalige bijdrage. Gelet op artikel 7, lid 7.2, van de overeenkomst dient [vergunninghouder] ervoor zorg te dragen dat uiterlijk per datum start sanering, de milieuvergunning gekoppeld aan de betreffende locatie is ingetrokken althans dient hij een verzoek te hebben ingediend tot intrekking van de milieuvergunning.
Op 21 augustus 2014 hebben burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas besloten tot gedeeltelijke intrekking van de milieuvergunning van 31 oktober 1995 van de veehouderij Hoogbroek ongenummerd te Sevenum, voor 21.000 vleeskuikens, traditioneel in stal 1, en 1650 vleeskuikens, traditioneel in stal 2. In het intrekkingsbesluit staat dat de hiermee vrijkomende ammoniakrechten door salderen zullen worden gebruikt voor de aanvraag Nbw-vergunning van een tweetal andere veehouderijen, waarbij 1170,48 kg per jaar (12.981 vleeskuikens uit stal 1 x 0,08 + 1650 vleeskuikens uit stal 2 x 0,08) voor de saldering in het kader van de aanvraag Nbw-vergunning voor de inrichting van [vergunninghouder] aan de [locatie] te Sevenum.
3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 in de zaken met nrs. 201303243/1/R2, 201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2), kan saldering in de vorm van -gedeeltelijke - intrekking van een milieuvergunning, Hinderwetvergunning, Nbw-vergunning of melding (hierna tezamen aangeduid als: toestemming) ten behoeve van de verlening van een Nbw-vergunning voor de oprichting of uitbreiding van een agrarisch bedrijf onder voorwaarden worden betrokken als maatregel in een passende beoordeling. Een voorwaarde om deze vorm van saldering, ook wel aangeduid als externe saldering, als maatregel te kunnen betrekken bij een passende beoordeling, is dat er een directe samenhang bestaat tussen de intrekking van de toestemming en de verlening van de Nbw-vergunning. Die directe samenhang wordt aangenomen als de toestemming voor het saldo-gevende bedrijf daadwerkelijk is of zal worden ingetrokken ten behoeve van de oprichting of uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf. Dit kan blijken uit het intrekkingsbesluit of uit een overeenkomst tussen het saldo-gevende en saldo-ontvangende bedrijf over de overname van het stikstofdepositiesaldo van de in te trekken toestemming. Verder dient vast te staan dat de bedrijfsvoering van het saldo-gevende bedrijf - in zoverre - daadwerkelijk is of wordt beëindigd.
Niet in geschil is dat de bedrijfsgebouwen van de saldo-gevende veehouderij aan de Hoogbroek te Sevenum nog aanwezig waren op het moment van intrekken van de milieuvergunning van 31 oktober 1995. De bezwaren van Mob en Leefmilieu zijn dan ook slechts gericht tegen het feit dat in 2011 reeds een saneringsovereenkomst voor de veehouderij aan de Hoogbroek is gesloten, zodat volgens hen niet kan worden voldaan aan de voorwaarde van directe samenhang. Naar het oordeel van de Afdeling maakt de saneringsovereenkomst uit 2011 echter niet dat de beëindiging van de milieuvergunningplichtige activiteiten zoals die plaatsvonden binnen de bedrijfsgebouwen van het saldo-gevende bedrijf niet direct samenhangen met de exploitatie van het saldo-ontvangende bedrijf. Daarbij is van belang dat de saneringsovereenkomst zelf niet ziet op intrekking van de milieuvergunning, maar dat daartoe in een later stadium in het kader van de salderingstransactie in een apart intrekkingsbesluit is besloten. Voor de stikstofdeposities waarmee is gesaldeerd bestond tot het moment van het intrekkingsbesluit van 21 augustus 2014 dan ook nog toestemming. Dat in het kader van de saneringsovereenkomst aan Haenen een vergoeding wordt toegekend, maakt dat niet anders, omdat dit niet maakt dat de toestemming daarmee zou zijn vervallen.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Jager, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. De Jager
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016
704.