201601030/2/R1.
Datum uitspraak: 4 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te Hengelo,
en
de raad van de gemeente Hengelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Huttenveldsweg nabij [nummer]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 maart 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door M. Brummelhuis en B. Scholten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door J.W. van Zundert, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoekster] is eigenaar van het perceel [locatie A] dat in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied ligt. Zij richt zich tegen de aanduidingen "recreatiewoning" en "specifieke vorm van natuur - septictank". In het vaststellingsbesluit staat dat de recreatiewoning ten tijde van het voorheen geldende bestemmingsplan aan één zijde 12 cm buiten het gebied met de aanduiding "recreatiewoning" was opgericht. In het thans vastgestelde plan is de aanduiding "recreatiewoning" strak rond de bestaande recreatiewoning toegekend. Ook is in dit plan een septictank toegestaan.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit.
3.1. [verzoekster] is eigenaar van een naastgelegen perceel. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang dat zij in die hoedanigheid heeft met zich brengt dat zij een rechtstreeks bij het plan betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Het betoog van de raad faalt.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4.1. Niet in geschil is dat in ieder geval een gedeelte van de recreatiewoning illegaal is gerealiseerd. Voor de recreatiewoning kan in geval van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden aangevraagd en verleend. Ook voor de septictank is een vergunning nodig. Het plan staat niet aan het verstrekken van deze vergunning in de weg. Door het afgeven van de benodigde vergunningen wordt de recreatiewoning gelegaliseerd en mag de septictank worden aangelegd. Dit is een onomkeerbaar gevolg. Om die reden is met het verzoek een spoedeisend belang gemoeid.
Het betoog van de raad faalt.
5. [verzoekster] betoogt dat het toestaan van een recreatiewoning en de septictank in strijd is met artikel 2.8.2, eerste en tweede lid, van de Omgevingsverordening Overijssel. Zij voert in dit verband aan dat het legaliseren van de recreatiewoning en de aanleg van de septictank de omliggende natuurwaarden aantasten.
5.1. De raad heeft toegelicht dat natuur- en landschapswaarden ter plaatse van de bestaande recreatiewoning niet aanwezig zijn. Ook voert hij aan dat de septictank de aanwezige en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden niet aantast. In dit verband wijst de raad er op dat de septictank uitsluitend ondergronds mag worden voorzien. Ook heeft de raad ter zitting toegelicht dat aan het verlenen van een vergunning voor de aanleg van een septictank voorschriften kunnen worden verbonden.
5.2. Ingevolge artikel 2.8.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel voorzien bestemmingsplannen die betrekking hebben op bestaande natuur in een specifieke, daarop toegesneden bestemming die gericht is op het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.
Ingevolge het tweede lid voorzien bestemmingsplannen als bedoeld in het eerste lid niet in ontwikkelingen waardoor de aanwezige en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden worden aangetast.
5.3. Artikel 2.8.2, eerste en tweede lid, van de Omgevingsverordening Overijssel heeft betrekking op bestaande natuur. Ter plaatse van de reeds gerealiseerde recreatiewoning is geen sprake van bestaande natuur. Reeds daarom kan dit betoog met betrekking tot het plandeel ter plaatse van de recreatiewoning niet slagen.
Het betoog faalt.
5.4. Het plandeel waaraan de aanduiding "specifieke vorm van natuur - septictank" is toegekend heeft de bestemming "Natuur". In artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels staan regels die gericht zijn op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden. Om die reden heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat aan artikel 2.8.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel is voldaan.
Het betoog faalt.
5.5. Anders dan de raad betoogt acht de voorzieningenrechter niet uitgesloten dat ter plaatse van het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van natuur - septictank" natuurwaarden aanwezig zijn. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de septictank niet tot een aantasting van de natuurwaarden leidt. De raad heeft daarbij mogen betrekken dat de septictank uitsluitend ondergronds mag worden aangelegd. Dit voorschrift is neergelegd in artikel 3, lid 3.1, onder m, van de planregels. De raad heeft voorts in zijn afweging mogen betrekken dat aan de omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden. Die voorschriften kunnen onder meer zien op het materiaalgebruik en de staat van onderhoud van de septictank. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat aan artikel 2.8.2, tweede lid, van de Omgevingsverordening Overijssel is voldaan.
Het betoog faalt.
6. [verzoekster] betoogt voorts dat het toestaan van een recreatiewoning in strijd is met artikel 2.12.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel. In dit verband voert zij aan dat in het voorheen geldende plan een schuur en geen recreatiewoning was toegestaan.
6.1. Aan het bestreden plandeel, behoudens een strook met een breedte van ongeveer 12 cm, was in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld door de raad bij besluit van 21 september 2010, de bestemming "Natuur" met de aanduiding "recreatiewoning" toegekend.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, onder g, van de planregels waren de voor "Natuur" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning" ook voor een recreatiewoning bestemd.
6.2. Ingevolge artikel 2.12.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in de bouw van nieuwe recreatiewoningen indien en voor zover het betreft:
a. de nieuwbouw van een complex van recreatiewoningen waarvan het recreatieve gebruik door middel van een op verhuur gerichte bedrijfsmatige exploitatie is verzekerd en tevens sprake is van een innovatief concept dan wel een kwaliteitsimpuls van bestaande recreatieterreinen waarvan de bouw van nieuwe recreatiewoningen onderdeel uitmaakt;
b. de locaties voor verblijfsrecreatie die als zodanig zijn aangegeven op kaart Recreatie nr. 09295051, waarbij geldt dat op locaties aangeduid met * alleen kleinschalige complexen zijn toegestaan, mits door middel van een op verhuur gerichte bedrijfsmatige exploitatie verzekerd is dat er sprake zal zijn van recreatief gebruik.
6.3. Artikel 2.12.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel heeft betrekking op het planologisch toestaan van nieuwe recreatiewoningen. In het voorheen geldende bestemmingsplan was een recreatiewoning reeds toegestaan. De recreatiewoning in dit plan is derhalve geen nieuwe recreatiewoning. Om die reden is artikel 2.12.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel niet op deze situatie van toepassing.
Het betoog faalt.
7. [verzoekster] betoogt voorts dat het toestaan van een recreatiewoning in strijd is met artikel 2.12.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel.
7.1. Ingevolge artikel 2.12.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel sluiten de regels van bestemmingsplannen permanente bewoning van recreatiewoningen en nachtverblijven uit.
7.2. In het plan is geen definitie van recreatiewoning opgenomen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat met het begrip "recreatiewoning" hetzelfde is bedoeld als met het begrip "recreatiewoning" in het voorheen geldende bestemmingsplan. Daarin was, voor zover thans van belang, opgenomen dat een recreatiewoning is bestemd uitsluitend voor bewoning voor recreatieve doeleinden door personen met het hoofdverblijf elders en dat permanente bewoning niet is toegestaan. De voorzieningenrechter stelt vast dat de betekenis van dit begrip overeenkomt met het gangbare spraakgebruik waarbij een recreatiewoning een woning voor niet-permanente bewoning is. Permanente bewoning is gelet op de aanduiding "recreatiewoning" dus niet toegestaan. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat aan artikel 2.12.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel is voldaan.
Het betoog faalt.
8. [verzoekster] voert voorts aan dat ter plaatse van de recreatiewoning hinder is te verwachten afkomstig van een nabijgelegen veehouderij.
8.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
[verzoekster] woont in de directe nabijheid van het plangebied. De door haar aangevoerde beroepsgrond heeft betrekking op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de recreatiewoning enerzijds en het waarborgen van de belangen van de veehouderij anderzijds. Niet is gebleken dat [verzoekster] rechten heeft met betrekking tot de recreatiewoning en de veehouderij. De normen die er toe strekken om het woon- en leefklimaat ter plaatse van de recreatiewoning en de belangen van de veehouderij te waarborgen strekken derhalve niet tot bescherming van de belangen van [verzoekster]. Gelet op artikel 8:69a van de Awb kan het slagen van deze beroepsgrond er niet toe leiden dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Om die reden kan de beroepsgrond buiten inhoudelijke bespreking blijven.
Het betoog faalt.
9. Voorts betoogt [verzoekster] dat de raad niet heeft gemotiveerd wat hij heeft gemeten en vastgesteld.
9.1. De raad heeft toegelicht dat in het kader van de voorbereiding van het plan de recreatiewoning nauwkeurig is gemeten. Dit wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ondersteund door het raadsvoorstel waarin staat dat de recreatiewoning niet in het voorheen geldende plan paste omdat die net niet in het bouwvlak paste. Aan één zijde was de gerealiseerde recreatiewoning namelijk 12 cm buiten het bouwvlak geplaatst. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de recreatiewoning onjuist heeft gemeten en vastgesteld.
Het betoog faalt.
10. [verzoekster] betoogt dat in de planregels ten onrechte geen maximale bouw- en goothoogte en inhoud, en regels ten aanzien van peil en afmetingen van de fundering zijn opgenomen. Ook is de wijze van meten die in de planregels wordt voorgeschreven onjuist omdat die afwijkt van andere plannen, aldus [verzoekster].
10.1. De recreatiewoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van het plandeel met de aanduiding "recreatiewoning". Ook zijn in artikel 3, lid 3.2.1, onder a, van de planregels de maximale bouw- en goothoogte en inhoud opgenomen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daarmee de toegestane afmetingen van de recreatiewoning voldoende zijn begrensd. In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Niet is gebleken dat deze bepalingen onduidelijk zijn. Dat in andere plannen een andere wijze van meten is voorgeschreven, brengt niet met zich dat de wijze van meten die artikel 2 voorschrijft niet had mogen worden opgenomen.
Het betoog faalt.
11. [verzoekster] betoogt voorts dat een aantal begrippen ten onrechte niet is gedefinieerd. Hierbij wijst zij op de begrippen: recreatiewoning, recreatief medegebruik, permanente bewoning, hoofdgebouw, dak en standplaats.
11.1. Het begrip "permanente bewoning" wordt in de planregels niet gebruikt. Reeds daarom is het onnodig om van dit begrip een definitie in het plan op te nemen. Over het begrip "recreatiewoning" is in 7.2 reeds overwogen dat voor de betekenis van dit begrip aangesloten kan worden bij het normale spraakgebruik. De begrippen "recreatief medegebruik", "hoofdgebouw", "dak" en "standplaats" zijn niet in het plan gedefinieerd. Voor de betekenis daarvan kan eveneens worden aangesloten bij het normale spraakgebruik. Niet is gebleken dat het gebruik van deze begrippen in de planregels tot onduidelijkheid en daarmee rechtsonzekerheid leidt.
Het betoog faalt.
12. Voorts betoogt [verzoekster] dat het toekennen van de aanduiding "recreatiewoning" in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. In dit verband voert zij aan dat een nabijgelegen bouwwerk in de gemeente Hof van Twente niet kon worden aangewezen als recreatiewoning.
12.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het nabijgelegen bouwwerk in de gemeente Hof van Twente een schuur is en geen recreatiewoning. Dit is door [verzoekster] niet bestreden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [verzoekster] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
13. Voorts betoogt [verzoekster] dat het gebruik van de gronden ingevolge artikel 3, lid 3.3, van de planregels niet is toegestaan.
13.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.3, van de planregels wordt onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen of delen daarvan ten behoeve van opslag van goederen.
13.2. In artikel 3, lid 3.3, van de planregels is uitsluitend een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden voor de opslag van goederen. Dit brengt niet met zich dat het gebruik van de gronden in het geheel niet is toegestaan. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.
Het betoog faalt.
14. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Sparreboom
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2016
195-812.