201506133/1/A1.
Datum uitspraak: 20 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Middelie, gemeente Edam-Volendam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 juni 2015 in zaak nr. 15/400 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeevang (thans: het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam).
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2014 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en vergroten van een bijgebouw op het perceel [locatie 1] te Middelie.
Bij besluit van 2 december 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door [persoon], en het college ,vertegenwoordigd door K. Kooijman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Op het perceel [locatie 2] is een twee-onder-een-kapwoning gerealiseerd, waarna dat perceel is gesplitst in [locatie 2] en [locatie 1]. Bij het huis dat oorspronkelijk aanwezig was op [locatie 2] hoorde een schuur. De schuur is solitair aan de zuidzijde van het voormalige perceel [locatie 2] gelegen en is gezamenlijk in eigendom van [belanghebbende] en de vader van [belanghebbende], die op [locatie 2] woont. Het bouwplan voorziet in het gedeeltelijk slopen van de schuur en vergroten en vernieuwen van de schuur tot een omvang van ongeveer 54 m². De voorziene schuur is gelegen naast de schuur van [appellant] en is zichtbaar vanuit zijn woning. [appellant], wonend op het naastgelegen perceel [locatie 3], heeft bezwaren tegen de oprichting van de schuur.
Het wettelijk kader
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dorpskernen 2011" heeft het perceel de bestemming "Wonen" met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 2".
Ingevolge artikel 22, lid 22.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Wonen" bestemd voor woningen.
Ingevolge lid 22.2.2, onder b, mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 1/3 deel van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning, tot een maximum van 60 m².
Ingevolge lid 22.3, aanhef en onder d, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 22.2.2, onder b, voor het bebouwen van een grotere oppervlakte met bijgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
1. de gezamenlijke oppervlakte per woning mag niet meer bedragen dan:
a. 125 m², onverminderd het hierna onder sub b en c bepaalde;
b. 1/3 van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is achter de voorgevel
van de woning of het denkbeeldig verlengde daarvan, onverminderd het
hierna onder c bepaalde;
c. 1,5 maal de oppervlakte van de woning, de aan de woning aangebouwde bijgebouwen worden bij de bepaling van de oppervlakte van de woning niet meegerekend;
2. de gezamenlijke inhoud van de bijgebouwen per woning mag niet meer bedragen dan 2/3 deel van de inhoud van de woning, de aan de woning aangebouwde bijgebouwen worden bij de bepaling van de inhoud van de woning niet meegerekend; (..).
Ingevolge artikel 26 blijft grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
3. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, (..).
Ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
De beoordeling van het hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen medewerking heeft kunnen verlenen aan het bouwplan. Daartoe voert hij aan dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 22, lid 22.3, aanhef en onder d, van de planregels, zodat niet kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 22.2.2. Voorts voert [appellant] aan dat het bouwplan in strijd is met de anti-dubbeltelregel. Verder voert hij aan dat er geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden. In dat verband stelt [appellant] dat uitbreiding van de schuur leidt tot een onaantrekkelijk gebouw en dat uitvoering van het bouwplan leidt tot waardevermindering van zijn woning omdat zijn woning steeds verder wordt ingesloten door bebouwing. [appellant] stelt verder dat [belanghebbende] hem heeft toegezegd dat er niets zou veranderen na realisering van de twee-onder-een-kapwoning.
4.1. Het college heeft zich in het besluit van 2 december 2014 op het standpunt gesteld dat in het bestemmingsplan niet is verankerd dat een deel van de schuur behoort bij het perceel [locatie 2] en een deel bij het perceel [locatie 1], zodat er op het bouwperceel in totaal meer dan 125 m² aan bijgebouwen aanwezig zijn. Omdat daarmee niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 22, lid 22.3, aanhef en onder d, van de planregels om af te mogen wijken van het bepaalde in lid 22.2.2, kan de omgevingsvergunning niet worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, van de Wabo. Het college heeft in het besluit van 2 december 2014 gesteld dat het bouwplan voldoet aan het bepaalde aan artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor en het heeft de omgevingsvergunning daarom verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de Wabo.
4.2. Omdat het college de omgevingsvergunning niet heeft verleend met toepassing van de afwijkingsregels in het bestemmingsplan, maar de vergunning heeft verleend op grond van artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor, is de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht niet ingegaan op het betoog van [appellant] dat het bouwplan in strijd is met artikel 22, lid 22.3, aanhef en onder d, van de planregels en artikel 26 (de anti-dubbeltelregel). De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor het bouwplan een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor.
4.3. De rechtbank heeft verder terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Het college heeft zich in dat verband op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan voorziet in een relatief geringe vergroting van de schuur en dat het, gelet op de situering van de schuur en de totale inrichting van de percelen, geen ruimtelijke bezwaren heeft tegen het bouwplan. Het college heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat op het bouwperceel twee woningen zijn gerealiseerd. Wat betreft het college mag de maximale oppervlakte aan bijgebouwen per woning worden benut en het is voornemens in de eerstvolgende wijziging van het bestemmingsplan te verwerken dat een deel van de schuur wordt bestemd als bijgebouw bij [locatie 2] en een deel bij [locatie 1]. De voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan en de bezwaren daartegen van [appellant], worden in deze procedure echter niet beoordeeld. Voor zover het woon- en leefklimaat van [appellant] door realisering van het bouwplan wordt aangetast, zal die aantasting naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig groot zijn dat het college na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van [belanghebbende] die is gebaat bij de verlening van de omgevingsvergunning, dan aan de belangen van [appellant] bij weigering van de vergunning. Daarbij wordt betrokken dat er, gelet op de feitelijke situatie ter plaatse, beperkt zicht is vanuit de woning van [appellant] op de nieuw te bouwen schuur.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2016
672.