ECLI:NL:RVS:2016:1079

Raad van State

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
201504105/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake ontheffing Flora- en faunawet voor meeuwensoorten

Op 12 april 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door de gemeenten Leiden, Alkmaar en Haarlem tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2015. De rechtbank had in die uitspraak de besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken om ontheffingen te verlenen van de Flora- en faunawet voor de soorten kleine mantelmeeuw en zilvermeeuw vernietigd. De gemeenten vroegen om een voorlopige voorziening omdat zij nestbeheer willen uitvoeren in het kader van een onderzoek naar oplossingen voor overlast door meeuwen. De staatssecretaris had eerder ontheffingen verleend voor het verontrusten en verstoren van de nesten van deze meeuwensoorten, maar de rechtbank oordeelde dat de ontheffingen niet deugdelijk waren gemotiveerd en dat de gemeenten de ontheffing niet hadden aangevraagd voor instandhouding van de soorten.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen, omdat het belang van de stichting, die zich inzet voor de bescherming van de meeuwensoorten, zwaarder weegt dan het belang van de gemeenten bij het uitvoeren van het nestbeheer. De voorzieningenrechter concludeerde dat het uitvoeren van het nestbeheer negatieve gevolgen kan hebben voor de populaties van de meeuwensoorten en dat de gemeenten niet tijdig een verzoek om versnelde behandeling hadden ingediend. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201504105/2/A3.
Datum uitspraak: 12 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
de gemeente Leiden, de gemeente Alkmaar en de gemeente Haarlem (hierna: de gemeenten),
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2015 in zaak nr. 14/2876 in het geding tussen:
de stichting Stichting de Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen
en
de staatssecretaris van Economische Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2014 heeft de staatssecretaris aan de gemeenten ontheffing verleend van de artikelen 10, 11 en 12 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) voor de soorten kleine mantelmeeuw en zilvermeeuw van 31 januari 2014 tot en met 30 januari 2017.
Bij besluit van 24 februari 2014 heeft de staatssecretaris het besluit van 31 januari 2014 aangevuld en tevens ontheffing verleend voor de soorten stormmeeuw en kokmeeuw.
Bij besluit van 25 april 2014 heeft de staatssecretaris het door de stichting tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2015 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 april 2014 vernietigd, de besluiten van 31 januari 2014 en 24 februari 2014 herroepen en de aanvraag om het verlenen van een ontheffing afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de gemeenten en de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De gemeenten hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De stichting heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 maart 2016, waar de gemeenten, vertegenwoordigd door mr. F. Onrust, advocaat te Amsterdam, de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, en de stichting, vertegenwoordigd door A.P. de Jong en H.H. Niesen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bioloog], gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op 25 november 2013 heeft de gemeente Leiden, mede namens de gemeenten Alkmaar en Haarlem, een aanvraag om een ontheffing ingediend voor het opzettelijk verontrusten, het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen en verstoren van nesten en andere voortplantings-, rust- of verblijfplaatsen en het zoeken, rapen, uit nesten nemen, beschadigen en vernielen van eieren van de soorten kleine mantelmeeuw, zilvermeeuw, stormmeeuw en kokmeeuw.
Bij de aanvraag is een door PCF Holland, deskundige in faunabestrijding, opgesteld Plan van aanpak van 4 oktober 2013 gevoegd. Hierin is toegelicht dat de ontheffing wordt aangevraagd om onderzoek te doen naar oplossingen om door meeuwen veroorzaakte overlast in de gemeenten gestructureerd aan te pakken. Oplossingen die worden onderzocht zijn nestbeheer, wering en verjaging van meeuwen.
Bij de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 31 januari 2014 en 24 februari 2014 heeft de staatssecretaris de aangevraagde ontheffing verleend.
2.1. Bij haar uitspraak van 14 april 2015 heeft de rechtbank die besluiten herroepen en de aanvraag om het verlenen van een ontheffing afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het begrip onderzoek in artikel 75, zesde lid, aanhef en onder a, van de Ffw zo moet worden uitgelegd dat dat een doel of middel is tot vergaren en verruimen van kennis en inzicht ten behoeve van de instandhouding van de betreffende soort en dat de gemeenten de ontheffing niet hebben aangevraagd voor een onderzoek ten behoeve van de instandhouding van de meeuwensoorten. Voorts heeft zij overwogen dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat met de ontheffing geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de meeuwensoorten en dat de onder de ontheffing vallende maatregelen zullen leiden tot overtreding van de artikelen 10, 11 en 12 van de Ffw ten aanzien van de zwartkopmeeuw.
3. Deze overwegingen worden in hoger beroep door de gemeenten bestreden. Het door hen ingediende verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening de aangevallen uitspraak wordt geschorst in afwachting van een uitspraak op de ingestelde hoger beroepen.
4. Deze procedure leent zich niet voor een inhoudelijke beoordeling van de ingestelde hoger beroepen, nu daarin complexe juridische vraagstukken aan de orde worden gesteld. Deze beoordeling zal daarom plaatsvinden in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter zal thans slechts de betrokken belangen afwegen.
4.1. In het verzoek lichten de gemeenten toe dat het nestbeheer, dat zij in het kader van het onderzoek willen uitvoeren, plaats dient te vinden in de eerste helft van mei. De eerste eieren worden meestal eind april gevonden en het bewerken van de eieren moet plaatsvinden binnen twee weken nadat het legsel compleet is. Vanaf half april willen de gemeenten starten met de voorbereidingen van het nestbeheer. Nu de bodemprocedure pas op 14 april 2016 ter zitting van de Afdeling zal worden behandeld, stellen zij thans een spoedeisend belang te hebben. Ter zitting is voorts namens de gemeenten verklaard dat zij als gevolg van de aangevallen uitspraak in 2015 geen nestbeheer hebben kunnen uitvoeren. Indien zij ook in 2016 geen nestbeheer kunnen uitvoeren, heeft slechts in 2014 nestbeheer in het kader van het onderzoek plaatsgevonden. Daaruit kunnen volgens de gemeenten onvoldoende resultaten worden afgeleid. In dat geval zal een nieuwe ontheffing worden aangevraagd en vanaf 2017 opnieuw met een driejarig onderzoek moeten worden aangevangen. Tot slot is namens de gemeenten toegelicht dat, nu met de ontheffing onderzoek wordt gedaan naar oplossingen om door meeuwen veroorzaakte overlast aan te pakken, de hypothese is dat door het uitvoeren van dat onderzoek de overlast reeds kan worden beperkt. Indien geen voorlopige voorziening wordt getroffen, wordt derhalve de komende zomer meer overlast van meeuwen verwacht, aldus de gemeenten.
4.2. De stichting stelt zich op het standpunt dat het toewijzen van het verzoek om voorlopige voorziening leidt tot onomkeerbare gevolgen voor de populaties van de meeuwensoorten. Met het nestbeheer worden eieren bewerkt door ze met olie te overgieten of worden de eieren vervangen door nepeieren. Die eieren zullen niet uitkomen en daardoor wordt het broedsucces van de meeuwensoorten in de gemeenten kleiner. Dat heeft een negatief effect op de grootte van de populaties van de meeuwensoorten in de gemeenten en die populaties zijn niet gering ten opzichte van het totaal aantal meeuwen van die soorten in Nederland, aldus de stichting.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Indien de gemeenten dit broedseizoen geen gebruik kunnen maken van de ontheffing, levert het onderzoek volgens hen onvoldoende resultaten op en zal opnieuw een ontheffing voor onderzoek moeten worden aangevraagd. Het onderzoek loopt dan dus weliswaar vertraging op, maar het wordt niet onmogelijk het alsnog uit te voeren en af te ronden. Dat zonder het uitvoeren van het nestbeheer dit broedseizoen de aankomende zomer meer overlast van de meeuwen in de gemeenten wordt verwacht, is, zoals de gemeenten erkennen, slechts een hypothese. Voorts is ter zitting namens de stichting onweersproken gesteld dat een gedeelte van het onderzoek, zoals het inventariseren en observeren van de meeuwen in de gemeenten en het treffen van bepaalde maatregelen, kan worden uitgevoerd zonder de ontheffing.
De gemeenten hebben in mei 2015 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 april 2015. Pas bij brief van 15 maart 2016 hebben zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Indien de gemeenten met zekerheid voor aanvang van het broedseizoen in april 2016 uitsluitsel wilden hebben over de vraag of zij dat broedseizoen gebruik kunnen maken van de ontheffing, had het op hun weg gelegen om dat ruim tevoren schriftelijk aan de Afdeling kenbaar te maken en tijdig een schriftelijk verzoek om versnelde behandeling in te dienen. Zij hebben dat niet gedaan.
Het uitvoeren van het nestbeheer tijdens het broedseizoen in 2016 leidt tot een verminderd broedsucces bij de meeuwensoorten in de gemeenten en het is aannemelijk dat dat een negatief effect heeft op de grootte van de populaties van de meeuwensoorten in de gemeenten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient meer gewicht te worden toegekend aan het belang van de stichting bij het voorkomen van dat negatieve effect op de grootte van de populaties van de meeuwensoorten dan aan het belang van de gemeenten bij schorsing van de aangevallen uitspraak, waarin de besluiten tot verlenen van de ontheffing zijn herroepen.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Neuwahl
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2016
280-819.