ECLI:NL:RVS:2016:109

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
201409215/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
  • J.W. van de Gronden
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch en beroepen tegen de wijziging

Op 20 januari 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Nieuwe Dordtse Biesbosch". Dit bestemmingsplan werd op 23 september 2014 door de raad van de gemeente Dordrecht gewijzigd vastgesteld. Tegen deze wijziging hebben drie appellanten, wonend te Dordrecht, beroep ingesteld. De appellanten voerden aan dat de raad niet binnen de door de Afdeling gestelde termijn van 26 weken na een eerdere uitspraak een nieuw besluit had genomen en dat de nieuwe bestemmingen niet in overeenstemming waren met de eerdere uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de Afdeling deze beslissingen terughoudend toetst. De appellanten stelden dat de raad niet bevoegd was om de bestemmingen opnieuw vast te stellen, maar de Afdeling oordeelde dat de raad wel degelijk bevoegd was om wijzigingen aan te brengen. De Afdeling concludeerde dat de nieuwe bestemmingen, waaronder "Agrarisch met waarden - 2", passend waren en dat de appellanten niet in hun belangen werden geschaad.

De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard. De Afdeling heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de beroepen ongegrond waren. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de raad om bestemmingsplannen te wijzigen en benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van dergelijke besluiten.

Uitspraak

201409215/1/R4.
Datum uitspraak: 20 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Dordrecht,
2. [appellante sub 2], wonend te Dordrecht,
3. [appellant sub 3], wonend te Dordrecht,
en
de raad van de gemeente Dordrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwe Dordtse Biesbosch" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2015, waar [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.W.J. Visser en P.J. de Haas, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan bevat een juridisch-planologische regeling voor een deel van het buitengebied van de gemeente Dordrecht. Het plan is vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014 in zaak nr. 201301640/1/R4 (hierna: de uitspraak van 19 maart 2014). In deze uitspraak heeft de Afdeling het besluit van de raad van 13 november 2012, waarbij het bestemmingsplan "Nieuwe Dordtse Biesbosch" is vastgesteld (hierna: het oorspronkelijke plan), vernietigd voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Recreatie - 1" en de aanduiding "bedrijfswoning" dat betrekking heeft op de gronden aan de Zuidbuitenpoldersekade 3;
b. het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" (lees: "Agrarisch met waarden - 2") en de aanduiding "Wro - wijzigingsgebied 5" dat betrekking heeft op de gronden aan de [locatie 1]. Met het plan heeft de raad beoogd de gebreken in de vernietigde plandelen te herstellen.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2]
3. Het plan voorziet in de toekenning van de bestemming "Agrarisch met waarden - 2" met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf, annex groothandel in 2e hands- en partijgoederen en landbouw- en grondverzetmachines" aan een deel van de gronden aan de [locatie 1] te Dordrecht. Voorts voorziet het plan in de toevoeging van een nieuwe bepaling aan artikel 4.1, onder b, van de planregels, onder vernummering van de oorspronkelijke bepaling onder b tot c, en de toevoeging van een vierde lid aan artikel 17 van de planregels.
3.1. Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - 2" aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden met cultuurhistorische en landschapswaarden, te onderscheiden in:
a. (…);
b. een agrarisch aanverwant bedrijf in de vorm van een loonbedrijf, annex groothandel in 2e hands- en partijgoederen en landbouw- en grondverzetmachines, alsmede verhuur-, reparatie-, reinigings-, onderhouds- en stallingsbedrijf van landbouw- en grondverzetmachines ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf annex groothandel in 2e hands- en partijgoederen en landbouw- en grondverzetmachines".
Ingevolge artikel 17, lid 17.4, mag het erf van het perceel [locatie 1] tevens gebruikt worden als in- en uitrit en parkeergelegenheid ten behoeve van het eveneens op dit perceel gelegen loonbedrijf, annex groothandel.
4. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] kunnen zich niet verenigen met de genoemde planonderdelen. [appellante sub 2] is eigenaar van de gronden van het perceel [locatie 1]; zij is de moeder van [appellant sub 1]. [appellant sub 1] exploiteert een bedrijf in het achterliggende pand op dit perceel.
5. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] voeren aan dat de raad niet binnen de door de Afdeling gestelde termijn van 26 weken na verzending van haar uitspraak een nieuw besluit heeft genomen. Het plan dient reeds daarom volgens hen te worden vernietigd.
5.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 19 maart 2014 de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, opgedragen een nieuw besluit te nemen en heeft hiertoe een termijn gesteld van 26 weken. Noch uit artikel 8:72, vierde lid, van de Awb noch uit enige andere wettelijke bepaling kan worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van die termijn niet meer bevoegd is tot het vaststellen van een bestemmingplan. Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] voeren aan dat de Afdeling het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 1] in haar uitspraak van 19 maart 2014 niet heeft vernietigd. De raad heeft evenwel in het bestreden besluit aan de planregeling voor deze bestemming artikel 17, lid 17.4 toegevoegd. Verder heeft de raad volgens [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in het bestreden besluit aan een deel van de gronden op het perceel [locatie 1] en aan gronden die naast dit perceel zijn gelegen en die eigendom zijn van de gemeente deze bestemming toegekend. Volgens [appellant sub 1] en [appellante sub 2] is dat niet mogelijk, omdat deze planonderdelen inmiddels door de uitspraak van 19 maart 2014 onherroepelijk zijn geworden.
Verder achten [appellant sub 1] en [appellante sub 2] de toevoeging, opgenomen in artikel 4, lid 4.1, van de planregeling voor de bestemming "Agrarisch met waarden - 2", niet mogelijk, omdat ook deze planregeling inmiddels volgens hen onherroepelijk is geworden.
6.1. De Afdeling stelt voorop dat de raad bevoegd is om bij de vaststelling van een bestemmingsplan daarin al dan niet ambtshalve wijzigingen aan te brengen ten opzichte van het daarvoor geldende, onherroepelijke plan.
Voor zover [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben willen betogen dat het plan ten onrechte niet met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb is voorbereid, overweegt de Afdeling het volgende. Het is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2014 in zaak nr. 201307347/1/R2 dat de raad in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter in beginsel vrij is om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, mede gelet op de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid en het verhandelde in die eerste procedure, niet passend moet worden geoordeeld indien het bevoegd gezag ermee volstaat terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt.
6.2. De raad heeft met het thans bestreden besluit beoogd de gebreken in het oorspronkelijke plan te repareren. De raad is daarbij teruggevallen op het ontwerp van het oorspronkelijke plan. Evenals het thans bestreden besluit, zag het ontwerpplan op een gebied van ongeveer 1800 hectare in de Dordtse Biesbosch en de omgeving van de Kop van ’t Land. De Afdeling is van oordeel dat met de gewijzigde planregeling voor het perceel [locatie 1] geen wezenlijk ander plan is ontstaan ten opzichte van het ontwerpplan. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat de door [appellant sub 1] bestreden planregeling is opgesteld ten behoeve van de bestaande bedrijfsvoering van [appellant sub 1] en dat niet aannemelijk is dat andere belanghebbenden als gevolg van deze wijzigingen in hun belangen worden geschaad. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval niet in redelijkheid heeft kunnen terugvallen op de procedure die ten grondslag lag aan het oorspronkelijke plan van 13 november 2012. Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] wijzen erop dat de raad aan de gronden aan de [locatie 1] opnieuw de bestemming "Agrarisch met waarden - 2" heeft toegekend. Dat is volgens hen niet mogelijk, omdat deze bestemming door de Afdeling in haar uitspraak van 19 maart 2014 is vernietigd, zodat aan deze gronden niet opnieuw deze bestemming kan worden toegekend.
7.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 19 maart 2014 het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" (lees: "Agrarisch met waarden - 2"), dat betrekking heeft op de gronden aan de [locatie 1], vernietigd omdat de raad ter zitting heeft erkend dat het bedrijf van [appellant sub 1] ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Met het opnemen van de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf, annex groothandel in 2e hands- en partijgoederen en landbouw- en grondverzetmachines" binnen deze bestemming is het bedrijf thans wel als zodanig bestemd. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet de bestemming "Agrarisch met waarden - 2" aan de desbetreffende gronden heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.
8. [appellant sub 1] betoogt dat hij niet begrijpt waarom zijn bedrijfsactiviteiten worden aangemerkt als agrarisch. Verder betoogt [appellant sub 1] dat milieucategorie 3.2 aan het gehele perceel [locatie 1] moet worden toegekend. Hij voert verder aan dat het plan nu rechtsonzeker is, omdat een milieuzonering voor zijn bedrijf ontbreekt en hij hierdoor niet weet in hoeverre zijn bedrijfsactiviteiten ’s avonds en ‘s nachts zijn toegestaan vanwege mogelijke geluidhinder voor de bewoners van de woningen in de directe omgeving. Hij betoogt dat vanwege de aanwezigheid van zijn bedrijf geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen is gewaarborgd.
8.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, zijn de voor "Agrarisch met waarden - 2" aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden met cultuurhistorische en landschapswaarden, te onderscheiden in, onder andere, een agrarisch aanverwant bedrijf in de vorm van een loonbedrijf, annex groothandel in 2e hands- en partijgoederen en landbouw- en grondverzetmachines, alsmede verhuur-, reparatie-, reinigings-, onderhouds- en stallingsbedrijf van landbouw- en grondverzetmachines ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf annex groothandel in 2e hands- en partijgoederen en landbouw- en grondverzetmachines".
8.2. Uit de verbeelding volgt dat aan het bedrijf van [appellant sub 1] de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf, annex groothandel in 2e hands- en partijgoederen en landbouw- en grondverzetmachines" is toegekend. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planregels is het bedrijf van [appellant sub 1] gekwalificeerd als een agrarisch aanverwant bedrijf, en niet als een agrarisch bedrijf. Verder heeft de raad bij het bestemmen van het bedrijf van [appellant sub 1] aangesloten bij de bedrijfsactiviteiten die [appellant sub 1] bij de Kamer van Koophandel heeft opgegeven. Ook heeft [appellant sub 1] zelf zijn bedrijfsactiviteiten in zijn beroepschrift weergegeven, die overeenkomen met de bedrijfsactiviteiten die met de genoemde functieaanduiding zijn bestemd. De raad heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 1] passend zijn bestemd.
Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat voor zijn bedrijf ten onrechte geen milieuzonering is opgenomen en ten onrechte geen milieucategorie 3.2 voor zijn gehele bedrijfsperceel, overweegt de Afdeling het volgende. Het bedrijf van [appellant sub 1] betreft een bestaand bedrijf dat in het plan op basis van een maatbestemming mogelijk wordt gemaakt. Dat betekent dat alleen het huidige gebruik als zodanig is bestemd. Het aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de raad meer gebruiksmogelijkheden had moeten bieden. De raad heeft over de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 1] toegelicht dat de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (hierna: de Omgevingsdienst) een controlebezoek heeft verricht aan het bedrijf van [appellant sub 1] en dat de Omgevingsdienst heeft aangegeven dat geen landbouwmachines aanwezig waren en geen reparatie- of onderhoudswerkzaamheden werden verricht. Verder zijn bij het gemeentebestuur geen klachten over geluid van het bedrijf van [appellant sub 1] bekend, wat door [appellant sub 1] niet is weersproken. De raad heeft zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de in de omgeving gesitueerde woningen is geborgd en om die reden in redelijkheid kunnen afzien van het opnemen van een milieuzonering.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat het plan rechtsonzeker is, omdat daarin niet is vastgesteld in hoeverre zijn bedrijfsactiviteiten vanuit milieuoogpunt zijn toegestaan, heeft de raad toegelicht dat het bedrijf van [appellant sub 1] een inrichting is in de zin van het Activiteitenbesluit milieubeheer en dat gelet daarop voor zijn bedrijf de normen neergelegd in artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing zijn. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt rechtsonzeker is. Het betoog faalt.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben verzocht de raad te veroordelen tot vergoeding van schade die zij stellen te lijden als gevolg van het vaststellingsbesluit.
10.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c van de Awb kan om vergoeding van schade in verband met een onrechtmatig besluit of niet tijdig nemen van een besluit worden verzocht. Gelet op overweging 9 zijn de beroepen ongegrond en dient het verzoek om schadevergoeding op dit punt reeds hierom te worden afgewezen.
Voor zover [appellant sub 1] en [appellante sub 2] planschade als gevolg van het plan vrezen, overweegt de Afdeling dat zij op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een verzoek om een tegemoetkoming in planschade kunnen indienen bij het college van burgemeester en wethouders.
Het beroep van [appellant sub 3]
11. Het plan voorziet in de toekenning van de bestemming "Wonen" aan de gronden aan de Zuidbuitenpoldersekade 3 te Dordrecht.
12. [appellant sub 3] woont en exploiteert een agrarisch loonbedrijf op het perceel [locatie 2]. Hij kan zich niet verenigen met de aan het perceel Zuidbuitenpoldersekade 3 (hierna: het betrokken perceel) toegekende woonbestemming.
13. [appellant sub 3] voert aan dat het ontbreken van bedrijfsgrond en de omstandigheid dat de eigenaar van het betrokken perceel geen recreatiebedrijf zal starten geen reden kunnen vormen om aan het betrokken perceel een woonbestemming toe te kennen. [appellant sub 3] acht het toekennen van een woonbestemming aan het betrokken perceel in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst erop dat aan het perceel [locatie 3] in het oorspronkelijke plan eveneens de bestemming "Recreatie -1" en de aanduiding "bedrijfswoning" is toegekend. De eigenaren van de woning op dat perceel zijn evenmin voornemens een recreatief bedrijf te starten. De raad heeft aan hun verzoek om een woonbestemming niet meegewerkt, omdat het gemeentelijk en provinciaal beleid het oprichten van een burgerwoning in het buitengebied niet toelaten en omdat er in het plangebied een tekort aan bedrijfswoningen is. Er wordt volgens [appellant sub 3] aldus met twee maten gemeten.
13.1. De Afdeling stelt voorop dat de raad in het oorspronkelijke plan aan het betrokken perceel de bestemming "Recreatie - 1" en de aanduiding "bedrijfswoning" had toegekend en dat dit plandeel met betrekking tot dit perceel in de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014 is vernietigd, omdat het in beginsel niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode van 10 jaar zullen worden verwezenlijkt. Het plandeel met de bestemming "Recreatie - 1" en de aanduiding "bedrijfswoning" voor het perceel [locatie 3] is door de Afdeling in de genoemde uitspraak niet vernietigd. Daartoe overwoog de Afdeling onder meer dat het perceel [locatie 3] voorheen een ruimtelijke eenheid vormde met het agrarisch bedrijf aan de [locatie 2]. De bedrijfswoning is gesplitst van het bedrijf en als burgerwoning in gebruik genomen. Aangezien de woning en het agrarisch bedrijf aan de Zuidbuitenpoldersekade voorheen een ruimtelijke eenheid vormden en dat in de toekomst weer zouden kunnen vormen, nu het agrarisch bedrijf als zodanig is bestemd, zag de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de woning op het perceel [locatie 3] niet in redelijkheid als bedrijfswoning heeft kunnen bestemmen. Reeds hierom kan niet worden gesproken van gelijke gevallen. Uit de "Nota ten aanzien van de reparatievoorstellen met betrekking tot het bestemmingsplan Nieuwe Dordtse Biesbosch", die is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014, volgt verder dat de raad aan de gronden van het perceel in overeenstemming met het huidige gebruik een woonbestemming heeft toegekend, omdat een andere bestemming met inachtneming van het genoemde beginsel dat bestemmingen binnen de planperiode moeten worden verwezenlijkt, geen reëel alternatief is. Gelet hierop ziet de Afdeling in het door [appellant sub 3] aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet berust op een draagkrachtige motivering. Het betoog faalt.
14. [appellant sub 3] voert verder aan dat een woonbestemming in strijd is met het beleidsadvies van het Rijk ten aanzien van hoogspanningslijnen om binnen de magneetveldzone van een hoogspanningslijn niet in gevoelige functies te voorzien.
14.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
14.2. Met betrekking tot de langetermijneffecten van hoogspanningslijnen op de gezondheid is op rijksniveau beleid ontwikkeld. Dit beleid bevat richtlijnen ter bescherming van de gezondheid van kinderen, die van belang zijn bij de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat bij een gevoelige bestemming als bedoeld in dat advies. [appellant sub 3] vreest dat door de voorziene woonbestemming zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd en verzet zich vanuit dat belang tegen de woonbestemming. Het beleid ten aanzien van hoogspanningslijnen heeft niet de strekking die belangen te beschermen. De Afdeling laat deze beroepsgrond dan ook buiten beschouwing, nu het betoog gelet op artikel 8:69a van de Awb er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit wordt vernietigd.
15. [appellant sub 3] betoogt dat hij door de woonbestemming in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd, nu de op het betrokken perceel aanwezige voormalige bedrijfswoning als burgerwoning is bestemd. Hij voert hiertoe aan dat door de aanwezigheid van een burgerwoning voor zijn agrarisch loonbedrijf strengere geluidnormen gelden en dat ter plaatse van de op het perceel aanwezige woning geluidhinder kan ontstaan als gevolg van de werkzaamheden van zijn bedrijf, bijvoorbeeld door het wegrijden met een machine. Hij vreest dat door de woonbestemming op het betrokken perceel het voortbestaan van zijn bedrijf in gevaar komt.
15.1. Ingevolge artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn gevoelige gebouwen woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting.
15.2. In het voorheen geldende plan "Gedeelte landelijk gebied", vastgesteld op 10 december 1979, was aan het betrokken perceel een agrarische bestemming toegekend op grond waarvan het mogelijk was ter plaatse een bedrijfswoning op te richten. Op het perceel is een bedrijfswoning opgericht. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] dat door het toekennen van een woonbestemming aan de voormalige bedrijfswoning strengere geluidnormen gelden voor zijn bedrijf, overweegt de Afdeling dat uit artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer volgt dat slechts een woning die bij de inrichting hoort geen geluidsgevoelig object is waarvoor de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden. Voor een bedrijfswoning die niet tot de desbetreffende inrichting behoort, gelden derhalve dezelfde normen als voor een woning die is bestemd als burgerwoning. Het toekennen van de woonbestemming aan de voormalige bedrijfswoning op het betrokken perceel heeft wat betreft het geluidaspect dan ook geen verdere beperking van de bedrijfsvoering van het bedrijf van [appellant sub 3] tot gevolg dan het vorige plan.
15.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woonbestemming niet zal leiden tot een onevenredige belemmering van de bedrijfsvoering van [appellant sub 3]. Het betoog faalt.
16. De beroepen zijn ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen ongegrond;
II. wijst de verzoeken van [appellante sub 2] en [appellant sub 1] om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.
w.g. Michiels w.g. Van Steenbergen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016
472-817.