ECLI:NL:RVS:2016:112

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
201503210/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Belastingdienst/Toeslagen over uitstel van betaling en betalingsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 17 maart 2015 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat de Belastingdienst/Toeslagen op 14 maart 2014 uitstel van betaling had verleend en een betalingsregeling had vastgesteld van 24 maandelijkse termijnen van € 995,00. Na bezwaar van [appellante] werd deze regeling op 23 januari 2015 verlaagd naar € 603,00.

[Appellante] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet is uitgegaan van reële bedragen bij de berekening van haar betalingscapaciteit. Ze stelt dat de zorgkosten en huurkosten niet voldoende zijn om haar werkelijke kosten te dekken en dat er geen rekening is gehouden met verplichte uitgaven zoals hypotheeklasten. De rechtbank heeft echter overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingscapaciteit van [appellante] correct heeft vastgesteld, en dat niet alle uitgaven in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van de betalingscapaciteit.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 januari 2016 behandeld en bevestigd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingscapaciteit op de juiste wijze heeft berekend. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201503210/1/A2.
Datum uitspraak: 20 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 maart 2015 in zaak nr. 14/4380 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen uitstel van betaling verleend aan [appellante] en een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende 24 gelijke maandelijkse termijnen van € 995,00.
Bij besluit van 23 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard en de maandelijkse termijn verlaagd naar € 603,00.
Bij uitspraak van 17 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2015, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
De gronden van hoger beroep
1. [appellante] dient een bedrag aan in 2008 en 2009 teveel betaalde kinderopvangtoeslag terug te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen en heeft verzocht om uitstel van betaling. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek in de herziene beslissing op bezwaar van 23 januari 2015 gehonoreerd en een betalingsregeling van € 603,00 per maand vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingscapaciteit van [appellante] juist heeft vastgesteld.
[appellante] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet is uitgegaan van reële bedragen. Zo zijn de in de berekening opgenomen zorgkosten voor haarzelf en haar partner en het bedrag aan huurkosten onvoldoende om de daadwerkelijke kosten te voldoen. Bij de berekening van de betalingscapaciteit is bovendien geen rekening gehouden met haar verplichte uitgaven, zoals de lasten voor de hypotheek en het water en licht. Hierdoor komt haar gezin met twee opgroeiende kinderen in de knel, aldus [appellante].
Ter zitting heeft [appellante] nog te kennen gegeven dat haar echtgenoot thans weliswaar een fase B-contract heeft bij het uitzendbureau, maar recentelijk minder heeft verdiend dan ten tijde van het besluit op bezwaar.
De toepasselijke regelgeving
1.1. Ingevolge artikel 4:94, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen.
Ingevolge het vierde lid kan het bestuursorgaan aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden.
Ingevolge artikel 31 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Deze regeling is de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Uitvoeringsregeling Awir).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir stelt de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 40,00 mits hij voldoet aan door de Belastingdienst/Toeslagen nader te stellen voorwaarden.
Ingevolge het derde lid eindigt een betaling van de terugvordering in maandelijkse termijnen uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering geldende betalingstermijn 24 maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 40,00 niet toelaat, kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking van het eerste en tweede lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 40,00 verlangen.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met dien verstande dat de Belastingdienst/Toeslagen het netto-besteedbare inkomen van de belanghebbende vermeerdert met het netto-besteedbare inkomen van de persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek als partner in de zin van artikel 3 van de Awir kan worden beschouwd.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt onder betalingscapaciteit verstaan: het positieve verschil in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in die periode.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, wordt onder het netto-besteedbare inkomen, bedoeld in artikel 13, verstaan het gezamenlijke bedrag van een aantal in dat lid opgesomde inkomsten, verminderd met de in artikel 15, eerste lid, vermelde uitgaven.
In artikel 15, eerste lid, is bepaald welke uitgaven als uitgaven als bedoeld in artikel 14, eerste lid, in aanmerking worden genomen.
Beoordeling van de gronden van hoger beroep
1.2. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van de betalingscapaciteit rekening heeft gehouden met de uitgaven van [appellante] voor zover deze vallen onder artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingscapaciteit niet vast kan stellen op basis van al haar uitgaven. Uitgaven die niet zijn vermeld in artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 kunnen niet bij de bepaling van de maandelijkse betalingscapaciteit worden betrokken.
Gelet hierop is in hetgeen [appellante] naar voren heeft gebracht geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingscapaciteit op juiste wijze heeft berekend. Dat [appellante], naar gesteld, niet in staat is om dat bedrag te betalen, leidt niet tot een ander oordeel.
Het betoog faalt.
1.3. Aan de omstandigheid dat de echtgenoot van [appellante] op dit moment, naar gesteld, minder verdient dan ten tijde van het in beroep bestreden besluit komt geen betekenis toe bij de beoordeling van haar hogerberoepschrift. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting wel te kennen gegeven dat [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen kan verzoeken een nieuwe regeling vast te stellen. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat er nog geen betalingen zijn ontvangen hoewel de betalingstermijn al loopt. Daardoor zou voor de nog resterende maanden eigenlijk een hoger bedrag moeten worden betaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft evenwel te kennen gegeven bereid te zijn [appellante] opnieuw de gelegenheid te geven het te betalen bedrag in 24 maandelijks termijnen te voldoen, zodat het maandelijks te betalen bedrag niet hoger wordt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016
480.