ECLI:NL:RVS:2016:1127

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
201507766/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering geluidwerende voorzieningen aan woning nabij rijksweg A2

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Waalre om geluidwerende voorzieningen aan te brengen aan de woning van [appellant] te Waalre. De zaak is ontstaan na een brief van 4 september 2014 waarin het college meedeelde niet over te gaan tot het aanbrengen van deze voorzieningen. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond bij besluit van 28 mei 2015, waarna [appellant] beroep instelde. Tijdens de zitting op 15 maart 2016 werd [appellant] vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. N. Heemskerk en D. Biemans, bijgestaan door A. ter Velde.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de weigering van het college om geluidwerende voorzieningen aan te brengen, niet in strijd is met de Wet geluidhinder (Wgh). [appellant] stelde dat zijn woon- en leefklimaat verslechterd is door de nabijheid van de rijksweg A2 en dat de binnenwaarde van 33 dB niet werd gerespecteerd. Het college stelde echter dat de woning van [appellant] een saneringswoning is, waarvoor een binnenwaarde van 43 dB geldt. De Afdeling concludeerde dat het akoestisch onderzoek aantoonde dat de geluidbelasting binnen de woning niet hoger was dan 43 dB, en dat het college daarom niet verplicht was om geluidwerende voorzieningen aan te brengen.

De Afdeling oordeelde verder dat er geen sprake was van een inbreuk op het recht op respect voor privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat de geluidsoverlast niet ernstig genoeg was om dit recht te schenden. De uitspraak van de Raad van State was dan ook dat het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201507766/1/R2.
Datum uitspraak: 26 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Waalre,
en
het college van burgemeester en wethouders van Waalre,
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 4 september 2014 heeft het college [appellant] medegedeeld niet over te gaan tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan de woning [locatie] te Waalre.
Bij besluit van 28 mei 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Heemskerk en D. Biemans, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door A. ter Velde, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.8, vierde lid, van het Besluit geluidhinder worden de eigenaren van de woningen, die op basis van het in artikel 6.5 bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen niet in aanmerking komen, hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
De schriftelijke mededeling waarmee het college met toepassing van artikel 6.8, vierde lid, van het Besluit geluidhinder te kennen heeft gegeven niet over te gaan tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen is een voor beroep vatbaar besluit omdat het is gericht op een rechtsgevolg.
2. [appellant] heeft het college verzocht om geluidwerende voorzieningen aan te brengen aan zijn woning aan de [locatie]. Deze woning is gelegen op korte afstand van de rijksweg A2, die als gevolg van het tracébesluit A2 Leenderheide-Valkenswaard (hierna: het tracébesluit) dichterbij is komen te liggen.
3. [appellant] stelt dat zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar is verslechterd als gevolg van de rijksweg A2. Hij betoogt dat het uitgangspunt van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is dat voor woningen een binnenwaarde geldt van 33 dB. Voor zijn woning is volgens hem ten onrechte uitgegaan van een onaanvaardbaar hoge binnenwaarde van 43 dB. Voor zover het college ter verklaring van deze hogere binnenwaarde stelt dat de woning en rijksweg al voor 1986 bestonden en de geluidbelasting op de gevel van de woning voor 1986 al meer dan 55 dB bedroeg, miskent het college dat de rijksweg is verbreed. Daarnaast is ook de hoeveelheid verkeer toegenomen.
[appellant] betoogt dat het besluit ten koste gaat van het recht op bescherming van het genot van zijn woning en priveleven. Met verwijzing naar artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) is het college daarom volgens hem verplicht om geluidwerende voorzieningen te treffen aan de woning.
4. Het college stelt dat de woning van [appellant] een zogenoemde saneringswoning is, waarvoor ingevolge artikel 111a van de Wgh, zoals deze luidde vóór 1 juli 2012, ten tijde van het nemen van het tracebésluit, een binnenwaarde geldt van 43 dB. Het tracébesluit is vastgesteld in verband met de verbreding van de rijksweg A2 en de toename van het verkeer. Naar aanleiding van het tracébesluit heeft volgens het college akoestisch onderzoek uitgewezen dat de wettelijke binnenwaarde van 43 dB in de woning van [appellant] niet wordt overschreden, zodat hiervoor gelet op de Wgh geen geluidwerende voorzieningen hoeven te worden aangebracht.
Verder stelt het college zich op het standpunt dat de weigering tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen geen inmenging betreft in het leven van [appellant] als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en bovendien voldoet aan de geldende wetgeving.
5. Ingevolge artikel 111a, negende lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder, zoals dat luidde tot 1 juli 2012, treft het college indien met betrekking tot de gevels van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg op 1 maart 1986 hoger was dan 55 dB en waarvoor met toepassing van artikel 87f, vierde, vijfde, zevende of achtste lid, of artikel 106g, vierde, vijfde, zevende of achtste lid, voor de eerste maal een hogere geluidsbelasting dan 48 dB, vanwege de weg als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld met betrekking tot de geluidwering van die gevels in afwijking van het eerste, derde, vijfde en zevende lid, maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 43 dB bedraagt.
Artikel 111a van de Wet geluidhinder is per 1 juli 2012 vervallen. Op grond van het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel XI, zesde lid, van de Invoeringswet geluidproductieplafonds blijft de Wet geluidhinder, zoals die luidde onmiddellijk voor 1 juli 2012, op het bestreden besluit van toepassing.
Ingevolge artikel 6.5 van het Besluit geluidhinder stelt het bevoegd gezag een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek in. Het onderzoek resulteert in ieder geval in:
a. een opgave van de geluidgevoelige ruimten;
b. een inventarisatie van de benodigde bouwtechnische gegevens;
c. een opgave van de benodigde geluidwerende voorzieningen;
d. een raming van de kosten voor de overheid, en
e. een raming van de eventuele kosten voor de eigenaar.
6. Vast staat dat de woning [locatie] en de rijksweg A2 al voor 1986 bestonden en dat de geluidbelasting op de gevel van deze woning reeds voor 1986 meer dan 55 dB bedroeg. De verbreding van de rijksweg A2 is opgenomen in het tracébesluit van 12 mei 2010. In artikel 4 van dat besluit is op grond van artikel 87f van de Wgh een hogere waarde vastgesteld dan 48 dB voor onder meer de woning aan de [locatie]. Volgens paragraaf 5.2.1 van het bijbehorende akoestisch onderzoek zijn voor het cluster Leenderweg eerder geen hogere waarden vastgesteld. Het college heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 111a, negende lid, van de Wgh voor de woning van [appellant] een binnenwaarde geldt van maximaal 43 dB.
Uit het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek van 18 februari 2014 van het bureau Witteveen en Bos naar de akoestische situatie met betrekking tot de woning [locatie] volgt dat de geluidbelasting binnen in de woning van [appellant] ten hoogste 43 dB bedraagt. Deze geluidbelasting voldoet aan de waarde als opgenomen in artikel 111a, negende lid, van de Wgh. [appellant] heeft de resultaten van dit onderzoek niet gemotiveerd bestreden.
Nu voldaan is aan de wettelijke binnenwaarde was het college op grond van de Wgh niet gehouden geluidwerende voorzieningen te laten aanbrengen. De weigering om deze voorzieningen te treffen is dan ook niet in strijd met de Wgh.
Het betoog faalt.
7. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
8. Wat de gestelde inbreuk betreft op het recht op respect voor het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM verwijst de Afdeling naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de mens, Fägerskiöld tegen Zweden, arrest van 25 maart 2008, nr. 37664/04 (www.echr.co.int.). Uit dit arrest blijkt dat zich ernstige geluidoverlast moet voordoen wil dit recht, voor zover hier van belang, met vrucht kunnen worden ingeroepen. Dat is het geval als het geluidniveau zodanig hoog is dat het de betrokkene in ernstige mate in zijn gezondheid treft of hem belet in zijn woongenot en zijn privé- of gezinsleven. Bij de hier gehanteerde binnenwaarde van 43 dB is een zodanige overlast niet aan de orde. Het betoog faalt.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Koeman w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016
429-656.