ECLI:NL:RVS:2016:1135

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
201506718/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin een boete van € 12.000,00 werd opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had deze boete opgelegd op 22 april 2014, omdat een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning werkzaamheden had verricht voor [appellante]. De rechtbank had de boete in een eerdere uitspraak op 10 juli 2015 verlaagd naar € 8.000,00, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 22 maart 2016 heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de boete gematigd moest worden, omdat de overtreding haar verminderd valt te verwijten. [appellante] stelde dat de boekhouder, die verantwoordelijk was voor de naleving van de Wav, ten tijde van de indiensttreding van de vreemdeling in coma lag en daardoor niet bereikbaar was. De minister heeft echter geen aanleiding gezien om de boete te matigen, omdat het de verantwoordelijkheid van [appellante] was om voor vervanging te zorgen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de overtreding volledig aan [appellante] kan worden verweten. De Afdeling bevestigt dat het de eigen verantwoordelijkheid van de werkgever is om te voldoen aan de voorschriften van de Wav, en dat de omstandigheden van de afwezigheid van de boekhouder niet leiden tot een vermindering van de verwijtbaarheid. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201506718/1/V6.
Datum uitspraak: 26 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2015 in zaak nr. 14/9221 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2014 heeft de minister [appellante] een boete opgelegd van € 12.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 6 augustus 2014 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2015 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het de hoogte van de boete betreft, het besluit van 6 augustus 2014 in zoverre vernietigd, het besluit van 22 april 2014 in zoverre herroepen, de boete vastgesteld op € 8.000,00, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 6 augustus 2014 en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], alsmede mr. J.P.C. ten Wolde, advocaat te Haarlem, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.P. Niestern, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 19 februari 2014 houdt in dat een vreemdeling van Moldavische en Roemeense nationaliteit (hierna: de vreemdeling) in de periode van 3 september 2012 tot en met 3 september 2013 barwerkzaamheden voor [appellante] heeft verricht, zonder dat het UWV Werkbedrijf daarvoor een tewerkstellingsvergunning heeft afgegeven. In het besluit van 6 augustus 2014 heeft de minister verduidelijkt dat de bij besluit van 22 april 2014 aan [appellante] opgelegde boete ziet op illegale tewerkstelling van de vreemdeling in de periode van 3 september tot 5 oktober 2012. De minister heeft in de omstandigheid dat de boekhouder van [appellante] (hierna: de boekhouder), die binnen het bedrijf verantwoordelijk is voor naleving van de Wav, ten tijde van de indiensttreding van de vreemdeling wegens ziekte afwezig was, geen aanleiding gezien voor matiging van de boete, omdat het volgens hem op de weg van [appellante] lag voor vervanging van de boekhouder te zorgen.
2. De hogerberoepsgrond dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de opgelegde boete in strijd is met punt 14, tweede alinea, van Bijlage VII Lijst bedoeld in artikel 23 van de Toetredingsakte: overgangsmaatregelen Roemenië (PB 2005 L 157), heeft [appellante] ter zitting van de Afdeling ingetrokken.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de opgelegde boete moet worden gematigd omdat de overtreding haar verminderd valt te verwijten. [appellante] voert daartoe aan dat het ten tijde van de indiensttreding van de vreemdeling voor haar onmogelijk was met de boekhouder in contact te komen, nu deze ten gevolge van ernstige gezondheidsproblemen in coma lag en langdurig in het ziekenhuis heeft verbleven. De door de boekhouder in de loop der jaren opgebouwde kennis, zijn inschattingsvermogen en capaciteiten stonden derhalve niet tot haar beschikking. [appellante] voert verder aan dat niet is uit te sluiten dat, indien de boekhouder ten tijde van de indiensttreding van de vreemdeling wel aanwezig was geweest, hij contact zou hebben opgenomen met de Inspectie SZW of de website www.weethoehetzit.nl zou hebben geraadpleegd.
3.1. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, zoals thans neergelegd in artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, derde lid, van de Wav, heeft de minister beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
3.2. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 3 oktober 2007 in zaak nr. 200701639/1), is het de eigen verantwoordelijkheid van een werkgever om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of aan de voorschriften van de Wav wordt voldaan. Zeker nu [gemachtigde A] ter zitting van de Afdeling heeft benadrukt dat [appellante] volledig afhankelijk is van de boekhouder waar het gaat om kennis over de uit de Wav voortvloeiende verplichtingen en naleving daarvan, lag het, gelet op de op [appellante] rustende verantwoordelijkheid, op haar weg om bij afwezigheid van de boekhouder voor een vervanger te zorgen of anderszins te waarborgen dat de bedrijfsvoering in overeenstemming met de Wav zou plaatsvinden. Dat het voor [appellante] onmogelijk was gedurende deze periode met de boekhouder in contact te komen, disculpeert haar dan ook niet. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de overtreding [appellante] volledig valt te verwijten.
Het betoog van [appellante] dat niet is uit te sluiten dat, indien de boekhouder ten tijde van de indiensttreding van de vreemdeling wel aanwezig was geweest, hij contact zou hebben opgenomen met de Inspectie SZW of de website www.weethoehetzit.nl zou hebben geraadpleegd, is in hoge mate speculatief. Dit geldt temeer nu de boekhouder ter zitting van de rechtbank heeft verklaard niet te weten of hij zou hebben opgemerkt dat voor de werkzaamheden van de vreemdeling een tewerkstellingsvergunning was vereist, indien hij wel aanwezig was geweest. Ook in zoverre is er dus geen reden voor matiging van de boete.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Oei
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016
670.