201505032/1/R4.
Datum uitspraak: 20 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2015, in zaak nr. 201405020/3/R4.
Procesverloop
Bij uitspraak van 14 oktober 2014, in zaak nr. 201405020/2/R4, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 5 juli 2012 van de raad van de gemeente Lansingerland tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Bergschenhoek" niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 maart 2015, in zaak nr. 201405020/3/R4, heeft de Afdeling het door [verzoeker] daartegen ingestelde verzet ongegrond verklaard.
Bij brief heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht de uitspraak van 5 maart 2015 te herzien.
De raad heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 december 2015, waar [verzoeker] is verschenen. Voorts is de raad van de gemeente Lansingerland, vertegenwoordigd door drs. R.J. Honders, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. [verzoeker] voert aan dat zijn verzetschrift ten onrechte ongegrond is verklaard omdat zijn beroepschrift van 14 september 2012, anders dan de Afdeling oordeelde in de uitspraken van 14 oktober 2014 en 5 maart 2015, wel tijdig is ingediend. Hij stelt dat de gemeente de Afdeling op het verkeerde been heeft gezet door een verkeerde interpretatie van de beroepstermijn en de periode waarin het bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen. Volgens [verzoeker] is de Afdeling ten onrechte ervan uitgegaan dat de beroepstermijn begon op 1 augustus 2012, terwijl de beroepstermijn begon op 3 augustus 2012, de dag na de terinzagelegging. Daarom is zijn beroepschrift volgens [verzoeker] wel tijdig ingediend.
3. De omstandigheden die [verzoeker] aanvoert en op basis waarvan hij van oordeel is dat zijn beroepschrift van 14 september 2012 tegen het bestemmingsplan "Centrum Bergschenhoek" tijdig is ingediend, zijn geen omstandigheden die bij [verzoeker] niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn vóór de uitspraak van 5 maart 2015.
De overige feiten en omstandigheden op basis waarvan [verzoeker] vindt dat zijn verzet ten onrechte ongegrond is verklaard, zijn evenmin feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 5 maart 2015, bij [verzoeker] niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn vóór die uitspraak en die, waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. van Leeuwen-Gerkema, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Leeuwen-Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016
472-731.