ECLI:NL:RVS:2016:1180

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
201507243/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds geweldsmisdrijven

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG). De aanvraag werd op 28 november 2014 afgewezen, omdat de CSG van mening was dat het lichamelijk letsel dat [appellant] had opgelopen geen ernstig letsel was in de zin van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). De CSG stelde dat het letsel geen langdurige ernstige medische gevolgen had en dat er geen objectieve medische informatie was over het psychisch letsel dat [appellant] claimde te hebben opgelopen na een mishandeling door een klant als taxichauffeur.

De rechtbank Amsterdam had eerder op 6 augustus 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de CSG het besluit niet onzorgvuldig had genomen. Hij voerde aan dat hij als slachtoffer ernstig letsel had opgelopen, wat bleek uit het feit dat hij minder was gaan werken en uiteindelijk moest stoppen met zijn werk als taxichauffeur. De CSG voerde aan dat [appellant] geen objectieve medische informatie had overgelegd die zijn claims kon onderbouwen, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt kon stellen dat het letsel niet kon worden beoordeeld zonder deze informatie.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 april 2016 behandeld en concludeert dat het hoger beroep ongegrond is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt heeft gesteld dat het letsel van [appellant] geen letsel is met langdurige ernstige medische gevolgen. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201507243/1/A2.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2015 in zaak nr. 15/1605 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2014 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 2 februari 2015 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2016, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. M. Zoethout, werkzaam bij het schadefonds, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft bij aanvraag van 11 november 2014 verzocht om een uitkering uit het schadefonds, omdat hij als taxichauffeur door een klant is mishandeld. Hij stelt een paar weken last te hebben gehad van hoofdpijn door een klap op zijn hoofd en van pijn aan zijn linkerknie en linkerhand door een schop. Daarnaast stelt hij psychisch letsel te hebben opgelopen. Door het incident vertrouwde hij zijn klanten niet meer, waardoor hij uiteindelijk heeft moeten stoppen met zijn werk als taxichauffeur.
2. Aan het besluit van 28 november 2014, gehandhaafd bij besluit van 2 februari 2015, heeft de CSG ten grondslag gelegd dat het in de aanvraag opgegeven lichamelijk letsel geen ernstig letsel is als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg). Volgens vast beleid is lichamelijk letsel ernstig als er langdurige ernstige medische gevolgen zijn. Daarbij heeft de CSG in aanmerking genomen dat het letsel volgens [appellant] na een paar weken was hersteld en hij daarvoor ook niet is behandeld door een medisch specialist. Voorts heeft de CSG daaraan ten grondslag gelegd dat niet kan worden vastgesteld of het psychisch letsel ernstig letsel is in de zin van artikel 3 van de Wsg, omdat geen objectieve informatie van een gekwalificeerde behandelaar beschikbaar is en de psychische klachten om die reden niet kunnen worden beoordeeld.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG het besluit van 2 februari 2015 niet onzorgvuldig heeft genomen. Dat hij als slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen, volgt volgens hem uit de omstandigheid dat hij minder is gaan werken en sinds het incident zelfs helemaal is gestopt met werken als taxichauffeur. Voorts had hij de mogelijkheid moeten krijgen om zijn psychisch letsel nader toe te lichten dan wel nader met stukken te onderbouwen.
3.1. De CSG voert ten aanzien van letsel het beleid, neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 15 december 2014, dat de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van dat letsel medische informatie dient over te leggen van een ter zake bevoegd en bekwaam hulpverlener, blijkend uit een BIG-registratie of een NIP-dienstkeurmerk, die een diagnose heeft gesteld. Het ontbreken daarvan kan volgens het beleid leiden tot het afwijzen van de aanvraag.
3.2. [appellant] heeft met betrekking tot zijn gestelde psychische letsel geen objectieve medische informatie overgelegd. De enkele stelling van [appellant] dat hij niet meer als taxichauffeur kon werken, is in ieder geval niet een dergelijke objectieve medische onderbouwing van het gestelde letsel. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de CSG zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gestelde psychische letsel niet kan worden beoordeeld. Voorts hoefde de CSG [appellant] ook niet in de gelegenheid te stellen om zijn standpunt nader te onderbouwen, nu reeds uit zijn aanvraag blijkt dat hij destijds niet voor zijn gestelde psychische letsel is behandeld door een ter zake bevoegd en bekwaam hulpverlener. Terecht heeft de rechtbank die handelwijze niet onzorgvuldig geacht.
3.3. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de CSG zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het letsel van [appellant] geen letsel is met langdurige ernstige medische gevolgen. Daarbij heeft het CSG terecht betrokken dat volgens de Beleidsbundel slechts letsel met langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen voor een uitkering uit het schadefonds in aanmerking komt en dat het letsel van [appellant] slechts een paar weken heeft geduurd en hij daarvoor geen medische behandeling heeft ondergaan. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat [appellant] geen medische informatie over zijn gestelde lichamelijke letsel heeft verstrekt op grond waarvan de CSG tot een andere beslissing had moeten komen.
3.4. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016
705.