ECLI:NL:RVS:2016:1185

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
201509403/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers in Laakkwartier West, Den Haag

Op 4 mei 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van 17 november 2015, waarbij het college een plaatsingsplan heeft vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Laakkwartier West. De appellant is van mening dat de aangewezen locatie voor de ORAC's, nabij zijn woning aan de Jan van Beersstraat, niet voldoet aan de randvoorwaarden die het college heeft gesteld en vreest voor overlast door de plaatsing van deze containers.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 1 april 2016, waarbij zowel de appellant als het college vertegenwoordigd waren. De appellant heeft zijn bezwaren uiteengezet, waaronder de stelling dat de locatie niet voldoet aan de randvoorwaarden omdat er een lantaarnpaal en een straatkolk verplaatst moeten worden. Hij heeft ook alternatieve locaties voorgesteld, maar het college heeft deze alternatieven afgewezen op basis van beleidsvrijheid en de geldende randvoorwaarden.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid tot de keuze voor de locatie 24-35D heeft kunnen komen. De appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem voorgestelde alternatieve locaties geschikter zijn. De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 mei 2016.

Uitspraak

201509403/1/A1.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2015 heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Laakkwartier West (wijk 24) te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Helm en R. Coevorden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Laakkwartier West aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in plaatsing van twee ORAC’s aan de Jan van Beersstraat ter hoogte van de woning van [appellant] op nummer […] (locatie 24-35D).
2. [appellant] kan zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen, omdat hij vreest voor overlast als gevolg van het gebruik van de ORAC's. Deze locatie voldoet volgens hem niet aan de door het college gehanteerde randvoorwaarden, omdat voor plaatsing van de ORAC’s op deze locatie een lantaarnpaal en een straatkolk moeten worden verplaatst. Volgens [appellant] is hij de enige die ORAC’s voor zijn woonhuis geplaatst krijgt. Andere ORAC’s in de omgeving van de Jan van Beersstraat worden naar de stelling van [appellant] niet voor een woning geplaatst of voor een blinde gevel. Bovendien zijn volgens [appellant] anders dan bij andere bewoners het geval is een parkeermeter, plantenbak en fietsnietje rond zijn woning aanwezig. [appellant] stelt dat hij overlast ondervindt van die voorzieningen en dat door het gebruik van de ORAC’s de overlast zal toenemen, waardoor de gezondheidstoestand en het woongenot van hem en zijn vrouw verder zal verslechteren.
[appellant] betoogt voorts dat het college gezien het voorgaande voor een locatie aan de overzijde van de Jan van Beersstraat ter hoogte van de schuurtjes nabij huisnummer 30 had moeten kiezen. [appellant] heeft in zijn nadere stukken als alternatief ook nog op een locatie naast zijn invalidenparkeerplaats gewezen.
2.1. Bij de keuze van een locatie voor de plaatsing van ORAC’s komt het college beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de naar voren gebrachte alternatieve locaties beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
2.2. Het college heeft randvoorwaarden voor de plaatsing van ORAC’s beschreven in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943 (hierna: de randvoorwaarden) en deze gehanteerd bij het vinden van geschikte locaties voor ORAC’s.
De randvoorwaarden houden, voor zover van belang, in:
"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: Het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering.
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
2.3. De Afdeling is op basis van een bestektekening en een daarop door het college gegeven toelichting gebleken dat ook andere bewoners van de wijk ORAC’s voor hun woning geplaatst krijgen. Dat bij [appellant], anders dan bij anderen, een parkeermeter, plantenbak en fietsnietje in de nabijheid van zijn woning aanwezig zijn, kan niet leiden tot het oordeel dat het college niet heeft kunnen kiezen voor locatie 24-35D. De enkel gestelde overlast vanwege die voorzieningen, wat daar ook van zij, betekent niet dat zonder meer kan worden aangenomen dat ook sprake is van onaanvaardbare overlast vanwege de ORAC’s.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat locatie 24-35D niet voldoet aan de door het college gehanteerde randvoorwaarden. Weliswaar is voor het gebruik van deze locatie het verplaatsen van een lantaarnpaal en een straatkolk noodzakelijk, maar het college heeft aannemelijk gemaakt dat dit niet zodanig ingrijpende werkzaamheden meebrengt dat de locatie niet met toepassing van de randvoorwaarden als geschikt kon worden aangemerkt.
Locatie 24-35D is, gelet op de randvoorwaarden, op zichzelf geschikt voor de plaatsing van ORAC’s. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem aangevoerde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn dat het college in redelijkheid voor aanwijzing van een van die locaties had moeten kiezen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie aan de overzijde van de Jan van Beersstraat volgens het college zowel gezien de loopafstand als de veiligheidsaspecten ongeschikt is. Met die locatie zou namelijk de in beginsel te hanteren maximale loopafstand van 75 m worden overschreden voor een aantal huishoudens en zouden de daarop aangewezen bewoners bovendien een hoofdroute moeten oversteken. Voorts is ter zitting gebleken dat voor het benutten van de locatie naast de invalidenparkeerplaats een boom moet worden verwijderd.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Michiels w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016
262-833.