ECLI:NL:RVS:2016:1196

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
201506926/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kern Meijel en de toegankelijkheid van percelen

Op 4 mei 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellant A] en [appellante B] tegen de raad van de gemeente Peel en Maas. Het geschil betreft de vaststelling van het bestemmingsplan 'Kern Meijel' door de raad op 16 juni 2015. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat de bestemming 'Verkeer' aan de gronden achter zijn percelen [locatie 1] en [locatie 2] had moeten worden toegekend. Deze percelen zijn in gebruik als woning en als ijssalon/groepsaccommodatie. Volgens [appellant] is er een contractuele verplichting om een ontsluitingsweg aan te leggen, zoals vastgelegd in een koopovereenkomst uit 2008.

De raad van de gemeente Peel en Maas heeft echter gesteld dat er geen wijziging van de bestemming van het perceel is en dat de huidige bestemming 'Gemengd' voldoende mogelijkheden biedt voor de ontsluiting. De Afdeling heeft de argumenten van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de bestemming 'Gemengd' niet in de weg staat aan de aanleg van een ontsluitingsweg. De Afdeling heeft ook opgemerkt dat een privaatrechtelijke overeenkomst niet kan leiden tot een verplichting voor de raad om bestemmingen toe te kennen die niet in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan 'Kern Meijel' voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van de beleidsvrijheid van de raad en de scheiding tussen publiek- en privaatrechtelijke verplichtingen.

Uitspraak

201506926/1/R1.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,
en
de raad van de gemeente Peel en Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Meijel" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door ing. M.J. Volbeda, werkzaam bij Bergs Advies B.V., en de raad, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellant] is eigenaar van de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Op het perceel [locatie 1] bevindt zich een woning. Het perceel [locatie 2] is in gebruik als ijssalon en groepsaccommodatie ten behoeve van recreatief verblijf.
Het beroep vindt zijn grondslag in artikel 16 van de op 16 september 2008 door [verkoper] en de toenmalige gemeente Meijel, gesloten koopovereenkomst met betrekking tot het perceel gelegen aan de achterzijde van het pand [locatie 2], kadastraal bekend Meijel, sectie E, nr. 1319 ged. groot circa 3.970 m2. Artikel 16 van de overeenkomst bepaalt het volgende: "Bij wijziging van de huidige bestemming van het gekochte dienen koper en zijn rechtsopvolgers ervoor te zorgen dat de achtertuinen van de panden [locatie 1] en [locatie 2] te Meijel aan de achterzijde via het door koper gekochte perceel, toegankelijk en bereikbaar worden gemaakt door middel van een toegangsweg geschikt voor auto’s. De toegangsweg dient te voldoen aan de eisen te stellen aan een openbare weg een en ander naar de opvattingen in het maatschappelijk verkeer". [appellant] is de rechtsopvolger van [verkoper].
3. [appellant] betoogt dat aan de gronden achter de percelen [locatie 1] en [locatie 2] de bestemming "Verkeer" had moeten worden toegekend, zodat de percelen ook aan de achterzijde met een auto bereikbaar zijn. Indien de bestemming "Verkeer" niet mogelijk is, is hij van mening dat de bestemmingsregels moeten voorzien in de mogelijkheid van een ontsluitingsweg met een openbaar karakter.
Volgens [appellant] is de bestemming van het in de koopovereenkomst bedoelde perceel gedeeltelijk gewijzigd ten behoeve van de uitbreiding van sporthal De Körref. Hierdoor is voldaan aan de voorwaarde als gevolg waarvan de koper verplicht is ervoor te zorgen dat de percelen [locatie 1] en [locatie 2] aan de achterzijde toegankelijk en bereikbaar worden gemaakt door middel van een toegangsweg geschikt voor auto’s. [appellant] wijst er voorts op dat in de koopovereenkomst wordt gewezen op het instellen van een erfdienstbaarheid in de akte van levering. In de artikelen 6, 6a en 6b van de akte van levering is een erfdienstbaarheid gevestigd, gericht op het ontsluiten van de percelen gemeente Meijel, sectie E, nummers 1319 en 2304, zijnde respectievelijk de percelen [locatie 2] en 14. In de huidige situatie wordt volgens [appellant] niet voldaan aan de bepalingen van de erfdienstbaarheid, omdat de doorgang langs de sporthal niet vrij toegankelijk is.
[appellant] betoogt dat de ontsluitingsweg aan de achterzijde van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] nodig is ten behoeve van de bevoorrading van de ijssalon en het gebruik van de groepsaccommodatie.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een wijziging van de bestemming van het in de koopovereenkomst bedoelde perceel, omdat het perceel nog op dezelfde manier mag worden gebruikt als onder het vorige bestemmingsplan. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat uit de na de koopovereenkomst opgestelde notariële akte van 23 december 2008 en de daarin omschreven erfdienstbaarheid volgt dat voor zover er een verplichting is tot het aanleggen van een ontsluitingsweg in onderling overleg bekeken moet worden waar de weg zal worden aangelegd. Zo nodig zal in een afzonderlijke planologische procedure de aanleg nader worden afgewogen.
De raad stelt zich op het standpunt dat het toekennen van de bestemming "Verkeer" om een ontsluitingsweg aan de achterzijde van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] mogelijk te maken thans niet aangewezen is. Daarbij is volgens raad van belang dat het perceel door de voormalige gemeente Meijel is aangekocht met het oog op het realiseren van woningbouw. Volgens de raad zijn er echter voor de beoogde ontwikkeling van het perceel voor woningbouw nog geen concrete plannen. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de bestemming "Gemengd" niet in de weg staat aan de aanleg van een ontsluitingsweg aan de achterzijde van de percelen. Voorts zijn er volgens de raad voldoende parkeerplaatsen in de omgeving.
3.2. De percelen [locatie 1] en [locatie 2] hebben de bestemming "Gemengd". Ter plaatse van het perceel [locatie 2] is bovendien de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca - groepsaccommodatie' toegekend. Achter de percelen bevindt zich een strook met een breedte van iets meer dan 30 m met de bestemming "Gemengd" en de gebiedsaanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 9". Daarachter bevindt zich een perceel met de bestemming "Sport". De afstand van de bestemming "Sport" en het daarin gelegen bouwvlak tot de percelen [locatie 1] en [locatie 2] bedraagt iets meer dan 30 m.
In het vorige bestemmingsplan "Kern Meijel", vastgesteld op 4 april 2005, bevond zich achter de percelen [locatie 1] en [locatie 2] een strook grond met de bestemming "Gemengde Doeleinden" met een breedte van meer dan 50 m. In deze strook bevond zich geen bouwvlak.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, onder h, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor een groepsaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - groepsaccommodatie".
Ingevolge lid 9.1, onder n, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.4.
Ingevolge lid 9.1, onder r, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor aan de bestemming ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf.
Ingevolge artikel 15, lid 15.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie.
3.3. Met betrekking tot het standpunt van [appellant] dat er een contractuele verplichting is om te voorzien in een ontsluitingsweg aan de achterzijde van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 2 maart 2016 in zaak nr. 201504469/1/R4, dat een privaatrechtelijke overeenkomst niet kan leiden tot een verplichting van de raad om bestemmingen aan gronden toe te kennen die hij niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. Het aanvaarden van gebondenheid van de raad aan de overeenkomst zou zich niet verdragen met de door de wetgever in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening aan de raad toegekende bevoegdheid om, in het belang van een goede ruimtelijke ordening, bestemmingsplannen vast te stellen na het volgen van de daartoe in deze wet dwingend voorgeschreven en met waarborgen omklede procedure. De tussen [appellant] en de gemeente bestaande privaatrechtelijke verhouding is wel een omstandigheid die de raad bij de vaststelling van het plan in zijn overwegingen dient te betrekken.
3.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant] over een ontsluitingsweg aan de achterzijde van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] overweegt de Afdeling als volgt. Het plan maakt, naar niet in geschil is, binnen de bestemming "Gemengd" de woning op het perceel [locatie 1] alsmede de op het perceel [locatie 2] gevestigde ijssalon en groepsaccommodatie mogelijk. De voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor daaraan ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf. Het plan maakt daarmee binnen de bestemming "Gemengd" een ontsluitingsweg mogelijk voor de gronden aan de achterzijde van de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Of sprake is van een openbare weg wordt geregeld in de Wegenwet en niet in een bestemmingsplan. In hetgeen [appellant] aanvoert over het belang van een ontsluitingsweg, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege de exploitatie van de ijssalon en de groepsaccommodatie op het perceel [locatie 2] aan de gronden aan de achterzijde van de percelen in redelijkheid niet de bestemming "Gemengd" in plaats van de bestemming "Verkeer" heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de percelen [locatie 1] en [locatie 2] zijn aangekocht in de wetenschap dat er te zijner tijd een ontsluitingsweg aan de achterzijde zou komen. Het ontbreken van de mogelijkheid van een ontsluitingsweg is volgens hem nadelig voor de waarde van de percelen.
Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen staat het plan niet in de weg aan het verwezenlijken van de ontsluitingsweg. Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.
w.g. Helder w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016
191.