ECLI:NL:RVS:2016:1197

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
201507023/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanwijzing locatie ondergrondse afvalcontainer voor huishoudelijk restafval

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 28 juli 2015 besloten om locatienummer 63-15F aan te wijzen voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer voor huishoudelijk restafval. De appellant was van mening dat deze locatie niet geschikt was en stelde alternatieve locaties voor. Hij voerde aan dat het besluit onzorgvuldig was voorbereid, omdat het college geen contact met hem had opgenomen tijdens de zienswijzeprocedure.

De Raad van State overwoog dat het college de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht had gevolgd en dat er geen verplichting bestaat om contact op te nemen met belanghebbenden. De argumenten van de appellant over de geschiktheid van de alternatieve locaties werden door de Raad van State verworpen. Het college had aangetoond dat de voorgestelde alternatieve locaties niet geschikt waren vanwege de aanwezigheid van kabels en leidingen. De Raad van State concludeerde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om locatienummer 63-15F aan te wijzen als locatie voor de ondergrondse afvalcontainer.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep van de appellant ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om alternatieve locaties goed te onderbouwen.

Uitspraak

201507023/1/A1.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2015 heeft het college locatienummer 63-15F, welke locatie is gesitueerd aan de [locatie], aangewezen als locatie voor het plaatsen van één ondergrondse afvalcontainer voor huishoudelijk restafval.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Helm en ir. H.W. Terlouw, is verschenen.
Overwegingen
1. Locatie 63-15F is recht voor de woning aan de [locatie] gelegen. [appellant] is woonachtig in deze woning. [appellant] meent dat de locatie 63-15F niet geschikt is voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer. Volgens [appellant] zijn er twee alternatieve locaties die meer geschikt zijn.
2. [appellant] betoogt dat het besluit van 28 juli 2015 onzorgvuldig is voorbereid, omdat het college geen contact met hem heeft opgenomen tijdens de zienswijzeprocedure.
2.1. Het college heeft bij de voorbereiding van het bestreden besluit de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) toegepast. Dit betekent dat het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd en belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hierop hun zienswijze naar voren te brengen. Een zorgvuldige voorbereiding van een besluit brengt met zich dat het college kennis neemt van de naar voren gebrachte zienswijzen. De Awb kent niet de verplichting dat contact opgenomen dient te worden met belanghebbenden die een zienswijze naar voren hebben gebracht. Hetgeen [appellant] aanvoert geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat er twee alternatieve locaties zijn die meer geschikt zijn voor het plaatsen van de ondergrondse afvalcontainer. Hij stelt dat de locatie die 5 m verderop richting de Scheldestraat voor een blinde muur is gelegen geschikter is dan locatie 63-15F. Tevens is volgens [appellant] de locatie aan de overkant van de straat waar nu de bovengrondse afvalcontainers zijn geplaatst geschikter. Volgens [appellant] is niet duidelijk waarom specifiek de door hem genoemde locaties niet geschikt zouden zijn. Hij wijst er hiertoe op dat het college in het bestreden besluit alleen in algemene zin heeft opgemerkt dat het vanwege de aanwezige kabels en leidingen niet mogelijk is om de ondergrondse afvalcontainer op een alternatieve locatie in de Christoffel Plantijnstraat te plaatsen. [appellant] stelt dat niet duidelijk is welke onderzoeken zijn verricht naar de aanwezige kabels en leidingen. Daarnaast stelt [appellant] zich op het standpunt dat het criterium dat bij voorkeur een loopafstand van 75 m moet worden aangehouden geen reden kan zijn dat de alternatieve locaties niet geschikt zijn. In dit verband wijst [appellant] erop dat wanneer de ondergrondse afvalcontainer 5 m verderop richting de Scheldestraat wordt geplaatst de loopafstand van 75 m voor geen enkele woning wordt overschreden. Wanneer de ondergrondse afvalcontainer op de locatie waar zich nu de bovengrondse afvalcontainers bevinden zou worden geplaatst, moeten de bewoners van slechts twee eengezinswoningen een grotere afstand dan 75 m afleggen, aldus [appellant].
3.1. Volgens het college zijn de voorgestelde alternatieve locaties niet geschikt in verband met de aanwezigheid van kabels en leidingen. In het verweerschrift merkt het college hiertoe op dat uit het graven van proefsleuven is gebleken dat ter plaatse van beide voorgestelde alternatieve locaties zich een gasleiding bevindt. Daarnaast is hieruit gebleken dat de straat ter plaatse van de bovengrondse afvalcontainers vol ligt met kabels en leidingen (KPN/glasvezel) en dat onder de trottoirband ter plaatse van de voorgestelde locatie 5 m verderop richting de Scheldestraat ook een pakket kabels (zesmaal telecom) is gelegen.
3.2. Het college heeft in het verweerschrift vermeld op welke wijze het heeft vastgesteld dat ter plaatse van de voorgestelde alternatieve locaties kabels en leidingen zijn gelegen. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat de voorgestelde alternatieve locaties niet geschikt zijn vanwege de aanwezige kabels en leidingen. Dat zoals [appellant] stelt het criterium over de loopafstand niet in de weg staat aan het plaatsen van de ondergrondse afvalcontainer op de voorgestelde alternatieve locaties doet niet af aan de ongeschiktheid van deze locaties vanwege de hiervoor genoemde reden. Hetgeen [appellant] aanvoert geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om locatienummer 63-15F aan te wijzen als locatie voor het plaatsen van een ondergrondse afvalcontainer.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, griffier.
w.g. Michiels w.g. Schoppers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016
578.