201505176/1/A1.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Velddriel, gemeente Maasdriel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 mei 2015 in zaak nr. 13/6910 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft het college de aanvraag van [appellant] voor omgevingsvergunning voor het bouwen van een ketelhuis op het perceel [locatie] in Velddriel (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.J.W. van Eijk, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.L. van Dalsen-Croes, ing. J.G. van Setten en J.J.W.G. van den Oetelaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], waarvan in persoon [belanghebbende], bijgestaan door mr. M.J.M.G. van Gerwen, advocaat te Den Bosch, gehoord.
Overwegingen
1. Op het perceel bevindt zich een door [appellant] zonder omgevingsvergunning gebouwde houtverbrandingsinstallatie bestaande uit een ketelhuis, twee schoorstenen van 10 m hoog voor de afvoer van rook en een houtmotsilo voor de opslag van houtmot. [appellant] heeft afzonderlijk vergunning aangevraagd voor enerzijds het ketelhuis en anderzijds de twee schoorstenen en de houtmotsilo. Het college heeft op deze aanvragen afzonderlijk beslist en in beide gevallen geweigerd omgevingsvergunning te verlenen, en deze weigering bij de besluiten op bezwaar gehandhaafd.
[appellant] komt slechts op tegen de beslissing van de rechtbank dat het college terecht heeft geweigerd aan hem omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een ketelhuis.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor het ketelhuis van rechtswege omgevingsvergunning is verleend, omdat het college niet binnen de daarvoor geldende beslistermijn op zijn aanvraag heeft beslist. Hij voert in dat verband aan dat op zijn aanvraag van 21 december 2012 voor het bouwen van het ketelhuis de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, omdat sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in verbinding gelezen met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Deze procedure kent ingevolge artikel 3.9 van de Wabo een beslistermijn van acht weken na de datum van de ontvangst van de aanvraag omgevingsvergunning met de mogelijkheid van verlenging met ten hoogste zes weken. [appellant] voert aan dat de aanvraag op 28 december 2012 door het college is ontvangen, hetgeen volgens hem betekent dat uiterlijk 21 februari 2013 door het college op de aanvraag diende te worden beslist. Dit zou volgens [appellant] slechts anders zijn als het college uiterlijk op die dag een besluit tot verlenging van de beslissing zou hebben genomen. Het college heeft volgens [appellant] echter tardief, immers pas bij besluit van 22 februari 2013, de beslistermijn verlengd. Daartoe was het college echter niet meer bevoegd, aldus [appellant]. Aldus is volgens [appellant] omgevingsvergunning van rechtswege verleend.
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of artikel 2.12, tweede lid.
Ingevolge artikel 4.20b, eerste lid, van de Awb is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
Ingevolge artikel 4.20c, eerste lid, maakt het bestuursorgaan de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
2.2. De aanvraag van [appellant] voor het bouwen van het ketelhuis is door het college op 28 december 2012 ontvangen. In het midden kan blijven of, gelet op artikel 3.10 van de Wabo, de aangevraagde activiteit binnen de reikwijdte van de in het bestemmingsplan gegeven afwijkingsbevoegdheid valt of binnen de reikwijdte van artikel 4 van bijlage II van het Bor als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo. Indien immers op deze aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing zou zijn, kan de gevraagde omgevingsvergunning niet van rechtswege zijn verleend. Indien op de aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing zou zijn, diende het college volgens artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag op 28 december 2012 te beslissen. De beslistermijn van acht weken eindigde in dit geval derhalve op 22 februari 2013. Met de brief van 22 februari 2013 heeft het college aan [appellant] derhalve tijdig medegedeeld dat de beslistermijn met zes weken wordt verlengd. De beslistermijn van veertien weken eindigde op 29 maart 2013. Bij besluit van 5 maart 2013 heeft het college de aanvraag voor omgevingsvergunning voor het bouwen van een ketelhuis afgewezen. Gelet op het voorgaande is sprake van een tijdige beslissing als bedoeld in artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb. De slotsom is dat, ongeacht de vraag welke procedure van toepassing is op de aanvraag, de gevraagde omgevingsvergunning niet van rechtswege is verleend.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016
374-828.