201410127/1/R2.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Werkgroep Behoud de Peel, gevestigd te Deurne,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de uitbreiding/wijziging van een pelsdierhouderij aan de [locatie] in De Rips, in de omgeving van een aantal Natura 2000-gebieden.
Tegen dit besluit heeft de Werkgroep beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2016, waar het college, vertegenwoordigd door L.J.J.M. Klijs en J.W. Meelkop, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Brabant Noord, is verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het college heeft de aangevraagde vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleend. De stikstofdepositie op de betrokken Natura 2000-gebieden neemt toe als gevolg van de uitbreiding van de pelsdierhouderij van [vergunninghouder], maar er zijn mitigerende maatregelen getroffen - de (gedeeltelijke) intrekking van de vergunningen van twee veehouderijen - waardoor volgens het college per saldo de stikstofdepositie niet toeneemt. De Werkgroep kan zich niet verenigen met het aanmerken van de intrekking van die twee vergunningen als mitigerende maatregel.
2. De Werkgroep voert aan dat het college bij het aanmerken als mitigerende maatregel van de volledige intrekking van de Hinderwetvergunning van een veehouderij in Venhorst en de gedeeltelijke intrekking van de milieuvergunning van een veehouderij in Deurne, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het 'Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij' (hierna: Besluit huisvesting). In dit kader wijst de Werkgroep erop dat de bedrijfsvoering van beide veehouderijen niet voldoet aan de maximale emissiewaarden van het Besluit huisvesting. Het voorliggende geval verschilt volgens Werkgroep Behoud de Peel van de situatie die aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014 in zaak nr. 201309729/1/R2, nu het in dit geval, anders dan in voornoemde uitspraak, gaat om saldo-gevende bedrijven die niet voldoen aan het Besluit huisvesting. In dit verband wijst de Werkgroep erop dat - in tegenstelling tot de in die uitspraak aan de orde zijnde situatie - het saldo-gevende bedrijf in Venhorst niet de mogelijkheid heeft om de bedrijfsvoering aan te passen aan het Besluit huisvesting, omdat de Hinderwetvergunning daarvan geheel is ingetrokken. Derhalve moet er volgens de Werkgroep bij de externe saldering van worden uitgegaan dat de stalsystemen van de saldogevende bedrijven voldoen aan het Besluit huisvesting. Hierdoor is de omvang van de vergunde rechten waarmee kan worden gesaldeerd aanzienlijk kleiner dan waar het college van is uitgegaan en leidt de verleende Nbw-vergunning per saldo niet tot het afnemen of gelijk blijven van de stikstofdepositie zoals het college stelt.
3. Het college heeft bij de beoordeling van de effecten van de aangevraagde situatie voor de pelsdierhouderij aan de Burgemeester Nooijenlaan 11 de gedeeltelijke intrekking van de milieuvergunning van een veehouderij in Deurne en de volledige intrekking van de Hinderwetvergunning van een bedrijf in Venhorst betrokken. Daarbij heeft het college de berekende ammoniakemissie van beide veehouderijen niet aangepast in verband met de emissiewaarden van het Besluit huisvesting.
3.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 15 juli 2015 in de zaak met nrs. 201408129/1/R2 en 201410391/1/R2, onder 6.3 en 6.4, geeft de omstandigheid dat de ammoniakemissie die voor (externe) saldering in aanmerking komt, ontleend wordt aan een milieuvergunning voor een bedrijfsvoering die niet voldoet aan het Besluit huisvesting, geen aanleiding voor het oordeel dat rekening moet worden gehouden met de emissiewaarden van het Besluit huisvesting en dat als gevolg daarvan de berekeningswijze van ammoniakemissie van het saldogevende bedrijf moet worden aangepast.
De door de Werkgroep genoemde omstandigheid dat de Hinderwetvergunning van de veehouderij in Venhorst geheel is ingetrokken, doet hier niet aan af, nu de intrekking van deze vergunning direct samenhangt met de externe saldering ten behoeve van de verlening van de Nbw-vergunning. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2015 in zaak nr. 201410124/1/R2, in het bijzonder rechtsoverweging 6.1, waarin sprake is van externe saldering met een bedrijf waarvan de milieuvergunning geheel is ingetrokken.
4. In hetgeen de Werkgroep heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Helder w.g. Vreugdenhil
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016
571.