201508619/1/A4.
Datum uitspraak: 4 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2015 heeft het college zijn beslissing om op 14 oktober 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 125,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 19 november 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.A. Karreman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 14 oktober 2015 is aangetroffen naast een ondergrondse afvalcontainer ter hoogte van de Oranjeboomstraat 192-198 te Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden, omdat de doos een adreslabel bevatte met zijn naam- en adresgegevens. Volgens het college kunnen de kosten voor de verwijdering van de doos daarom op hem als overtreder worden verhaald.
2. [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij niet degene is geweest die de doos naast de afvalcontainer heeft geplaatst. Hij stelt dat hij de doos wilde bewaren, maar dat deze is gestolen uit de gemeenschappelijke hal van het appartementengebouw waar hij woont, waar hij de doos tijdelijk had neergezet vanwege werkzaamheden in de kelders.
2.1. Vaststaat dat de aangetroffen doos in strijd met artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 naast de afvalcontainer is geplaatst.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 24 februari 2016 in zaak nr. 201507450/1/A4), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2. Het college acht niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] niet degene is geweest die de doos naast de afvalcontainer heeft geplaatst. Daarbij heeft het college, zo is ter zitting medegedeeld, laten wegen dat het onwaarschijnlijk is dat een derde een lege doos uit een afgesloten hal steelt en daarna naast een afvalcontainer plaatst.
2.3. Gelet op vorenstaande acht ook de Afdeling de enkele stelling van [appellant] dat hij de doos tijdelijk in de gemeenschappelijke hal van zijn appartementengebouw heeft geplaatst, zodat niet hij, maar een derde de doos naast de container moet hebben geplaatst, onvoldoende om niet van het hiervoor weergegeven bewijsvermoeden uit te gaan. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016
190-727.