ECLI:NL:RVS:2016:1236

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
201508460/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • R. van der Spoel
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verlenging verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 oktober 2015 een eerder besluit van de staatssecretaris om de aanvraag van een vreemdeling voor verlenging van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af te wijzen, vernietigde. De vreemdeling had in 2014 een verblijfsvergunning gekregen, maar zijn aanvraag voor verlenging werd afgewezen omdat de staatssecretaris stelde dat er prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig was voor de functie van zelfstandig werkend kok in de Indiase keuken. De staatssecretaris voerde aan dat de werkgever van de vreemdeling niet voldoende wervingsinspanningen had verricht en dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat er daadwerkelijk prioriteitgenietend aanbod aanwezig was, wat leidde tot de vernietiging van het besluit.

In hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende had gemotiveerd dat er pga aanwezig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris zich op goede gronden had beroepen op adviezen van het UWV, waaruit bleek dat er voldoende werkzoekenden op de arbeidsmarkt aanwezig waren voor de functie. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er pga aanwezig was. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard.

Uitspraak

201508460/1/V1.
Datum uitspraak: 26 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 oktober 2015 in zaak nr. 15/8947 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 28 april 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 oktober 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij besluit van 15 januari 2013 heeft de staatssecretaris aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid in loondienst' verleend. De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning (hierna: de aanvraag) in behandeling genomen als een aanvraag voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (hierna: gvva). Aan de afwijzing van de aanvraag heeft de staatssecretaris, onder verwijzing naar de adviezen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) van 21 juli 2014 en 21 april 2015 (hierna samen: de adviezen van het UWV), ten grondslag gelegd dat voor de beoogde functie van zelfstandig werkend kok in de Indiase keuken prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt (hierna: pga) aanwezig is, dat de werkgever van de vreemdeling niet heeft aangetoond voldoende wervingsinspanningen te hebben verricht om de desbetreffende arbeidsplaats door pga te vervullen en dat de werkgever niet heeft voldaan aan de voorschriften waaronder eerder aan hem een tewerkstellingsvergunning was verleend.
2. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat voor de beoogde functie pga aanwezig is. Hij voert daartoe aan dat uit de adviezen van het UWV volgt dat voor de desbetreffende functie pga aanwezig is. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris niet onderkend dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 25 november 2013 inzake herziening van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) volgt dat thans bij de door het UWV te verrichten beoordeling of pga aanwezig is een ander uitgangspunt dan voorheen geldt. Het UWV beziet namelijk in algemene zin of voor de desbetreffende functie pga aanwezig is en niet of pga in het individuele geval beschikbaar is. Een individuele motivering van de geschiktheid van potentiële kandidaten is daarom niet meer vereist. Voorts voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de andere twee afwijzingsgronden, weergegeven onder 1. De rechtbank heeft niet onderkend dat hij de aanvraag reeds daarom terecht heeft afgewezen, aldus de staatssecretaris.
2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, wordt een gvva geweigerd indien voor de desbetreffende arbeidsplaats pga aanwezig is.
Volgens paragraaf 10 van de Uitvoeringsregels, behorende bij de Regeling uitvoering Wav 2014, voor zover thans van belang, hoeft het UWV in het kader van de te verrichten beoordeling of pga aanwezig is niet aan te tonen dat dit aanbod concreet voor de werkgever geschikt en beschikbaar is. Het is aan de werkgever om zelf actief pga te werven en te benaderen. Ook indien werkzoekenden pas na een inwerkperiode of na enige scholing aan de functie-eisen voldoen, is dit aan te merken als pga.
2.2. In de memorie van toelichting bij de Wet van 25 november 2013 inzake herziening van de Wav (Kamerstukken II 2012/2013, 33 475, nr. 3, blz. 5) is vermeld:
"Abstractere toets op prioriteitgenietend aanbod (artikel 8, eerste lid, onder a)
[…] In deze benadering van de bemiddelingsfunctie van het UWV past niet meer dat het UWV in het kader van een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning bij elke individuele vacature beoordeelt of er een geschikte kandidaat voorhanden is. Het UWV kan voortaan volstaan met het onderzoeken of er voldoende werkzoekenden op de arbeidsmarkt aanwezig zijn, in plaats van beschikbaar, die aan de functie-eisen van de vacature voldoen. Als dit zo is moet UWV de aanvraag afwijzen."
2.3. De staatssecretaris heeft zich, onder verwijzing naar de adviezen van het UWV, deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat voor de beoogde functie pga aanwezig is. In dit verband heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat, gelet op voormelde herziening van de Wav, het UWV bij de beoordeling of pga aanwezig is mocht volstaan met de vaststelling dat er in elk geval drie kandidaten naar de werkgever van de vreemdeling zijn doorverwezen die aan de door de werkgever gestelde functie-eisen voldoen. Een individuele beoordeling van de geschiktheid van de drie kandidaten door het UWV, was derhalve niet vereist.
Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende heeft geconcretiseerd waaruit het pga in dit geval zou bestaan en ten onrechte geconcludeerd dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat pga voor de gevraagde functie aanwezig is.
De grief slaagt.
2.4. Nu uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris aan de afwijzing van de aanvraag terecht ten grondslag heeft gelegd dat voor de functie van zelfstandig werkend kok in de Indiase keuken pga aanwezig is en deze grond de afwijzing van de aanvraag zelfstandig kan dragen, behoeft hetgeen de staatssecretaris omtrent de overige afwijzingsgronden heeft aangevoerd geen bespreking.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling over het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 28 april 2015 van de staatssecretaris, voor zover daarop na het vorenstaande nog moet worden beslist, als volgt.
4. De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte de aanvraag niet heeft aangemerkt als een aanvraag die valt onder het Convenant Aziatische Horeca (hierna: Convenant-aanvraag). Hij voert daartoe aan dat hij van de door de staatssecretaris geboden mogelijkheid om zijn bezwaarschrift aan te vullen, teneinde deze in behandeling te kunnen nemen als een Convenant-aanvraag, gebruik heeft gemaakt.
Het betoog faalt, reeds nu de vreemdeling het standpunt van de staatssecretaris, dat die aanvraag niet in behandeling is genomen omdat de werkgever van de vreemdeling de verschuldigde administratiekosten niet heeft betaald, niet heeft bestreden.
5. Voor zover met het vorenoverwogene niet is beslist op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond over het bij de beoordeling betrekken van een besluit van 5 juni 2015 op een nieuwe aanvraag van de vreemdeling om verlening van een gvva, wordt aan deze grond niet toegekomen. Daarover is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geschil.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 oktober 2015 in zaak nr. 15/8947;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Oei
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016
670-766.