201507665/11/R6.
Datum uitspraak: 28 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:
1. de vereniging Natuurgroep Gestel, gevestigd te Sint-Michielsgestel,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Sint-Michielsgestel,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Actualisatieplan Buitengebied Fase 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer Natuurgroep Gestel en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.
Natuurgroep Gestel en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 19 april 2016, waar Natuurgroep Gestel, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], bij monde van [appellant sub 2B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.M. van Gorp en J.W.P. Lubberding, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord [partij A], vertegenwoordigd door J. van Dijk, werkzaam bij Cumela Advies, en [partij B], vertegenwoordigd door mr. T. Segers, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en [gemachtigde].
Overwegingen
Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestemmingsplan voorziet in een regeling voor percelen waarvan de eigenaars plannen hebben voor nieuwe ontwikkelingen, die niet in het bestemmingsplan "Actualisatieplan Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan fase 1) zijn opgenomen. Daarnaast bevat het plan een aantal beleidsmatige aanpassingen en wordt een aantal fouten en onvolkomenheden uit het bestemmingsplan fase 1 hersteld.
Het verzoek van Natuurgroep Gestel
3. Natuurgroep Gestel kan zich niet verenigen met het plan voor zover dat voorziet in een nieuw landgoed, Landgoed Theede, ten zuidwesten van Sint-Michielsgestel. Natuurgroep Gestel beoogt met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
4. Natuurgroep Gestel betoogt in haar beroepschrift onder meer dat op Landgoed Theede minder nieuwe natuur is voorzien dan op grond van de door provinciale staten van Noord-Brabant vastgestelde Verordening Ruimte 2014 (hierna: de Verordening) verplicht is. Volgens Natuurgroep Gestel dient ten minste 5 hectare nieuwe natuur op het landgoed te worden voorzien, maar wordt deze oppervlakte niet gehaald. Verder betoogt Natuurgroep Gestel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de bestaande kwaliteiten en cultuurhistorische waarden van het landschap. Volgens Natuurgroep Gestel leidt het voorziene landgoed hierdoor niet tot kwaliteitswinst, terwijl dit wel is beoogd.
4.1. Het plan maakt de bouw van twee woningen met elk een inhoud van 1500 m3 mogelijk in combinatie met een landgoed van 10,5 hectare. Van deze oppervlakte is 2,4 hectare in het bestemmingsplan fase 1 al bestemd als "Natuur" in verband met de bedrijfsuitbreiding op het perceel Monseigneur Hermuslaan 68/70. De gronden waarop het landgoed is voorzien betreffen deels gronden die op de kaarten bij de Verordening Ruimte 2014 (hierna: de Verordening) zijn aangewezen als groenblauwe mantel.
4.2. Ingevolge artikel 6.9, eerste lid, van de Verordening kan een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel in afwijking van artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) voorzien in de aanwijzing van een landgoed.
Ingevolge het tweede lid zijn op het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid de volgende regels van toepassing:
a. het aangewezen landgoed heeft een omvang van ten minste 10 hectare waarbij bestaande agrarische bedrijven met bijbehorende bebouwing, alsmede gronden gelegen binnen de EHS hiervan deel kunnen uitmaken;
b. in afwijking van artikel 6.7, eerste lid (wonen), kunnen er één of meer woongebouwen worden opgericht, waarbij:
I. de woongebouwen een karakteristieke verschijningsvorm van allure hebben en de situering en omvang daarvan passen bij de aard en het karakter van het landgoed;
II. per 750 m3 woongebouw maximaal één woonfunctie wordt toegelaten;
III. artikel 3.1, tweede lid, onder a, (verbod op nieuwvestiging) niet van toepassing is;
c. ingeval van nieuwbouw van woongebouwen wordt per 1500 m3 woongebouw tenminste 5 hectare landgoed aangewezen, waarvan ten minste 2,5 hectare wordt aangewezen ten behoeve van het realiseren van nieuwe natuur, waaronder mede begrepen een gebied waar een daadwerkelijke bijdragen aan de realisering van de EHS wordt voorzien;
d. in afwijking van het bepaalde onder b en c kan het plan voorzien in de vestiging van, of splitsing in meerdere, woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing indien dit mede is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing;
e. het bestemmingsplan kan voorzien in de vestiging van een (vollegronds)teeltbedrijf of een veehouderij die blijvend beschikt over voldoende grond voor een veebezetting van 2 GVE per hectare of minder;
f. de bebouwing wordt zoveel mogelijk geconcentreerd opgericht, waarbij in ieder geval een situering in de EHS is uitgesloten;
g. de nodige voorzieningen worden getroffen voor extensieve recreatie, waarbij feitelijk en juridisch is verzekerd dat deze voorzieningen openbaar toegankelijk zijn;
h. de aanleg en duurzame instandhouding van het landgoed, met inbegrip van de op grond van dit lid vereiste voorzieningen, zijn verzekerd.
Ingevolge het derde lid bevat een toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat de op grond van het tweede lid toegelaten ontwikkeling leidt tot een duurzame verrijking van de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke, ecologische en waterhuishoudkundige waarden en kenmerken.
4.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de totale oppervlakte van het voorziene landgoed, gelet op de berekeningssystematiek uit artikel 6.9, tweede lid, van de Verordening, tenminste 10 hectare dient te bedragen en dat Landgoed Theede hieraan voldoet. Uit de door de raad en [partij B] overgelegde kaarten en overzichten volgt voorts dat binnen het landgoed 5 hectare nieuwe natuur is voorzien. Uit de overgelegde gegevens blijkt dat het bestaande bosperceel ten westen van de Monseigneur Hermuslaan met een oppervlakte van 0,5 hectare, hierbij niet is beschouwd als nieuwe natuur. Ook de gronden met een oppervlakte van 2,4 hectare die in het bestemmingsplan fase 1 al de bestemming "Natuur" hebben gekregen, zijn niet als nieuwe natuur beschouwd. De gronden achter Gagellaan 1A met een oppervlakte van 0,3 hectare die in het ontwerpbestemmingsplan fase 1 nog de bestemming "Natuur" hadden gekregen, maar in het vastgestelde bestemmingsplan fase 1 buiten dit plan zijn gelaten zijn in het thans voorliggende plan wel beschouwd als nieuwe natuur. Voor zover Natuurgroep Gestel stelt dat dit ten onrechte is gebeurd, omdat het bestemmingsplan fase 1 nog niet onherroepelijk is en in beroep de vraag voorligt of de bestemming "Natuur" in dat bestemmingsplan met 0,3 hectare mocht worden verkleind ten opzichte van het ontwerpplan, overweegt de voorzieningenrechter dat een dergelijke wijze van bestemmen in het bestemmingsplan fase 2 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter op voorhand tot de conclusie dat Natuurgroep Gestel niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het voorziene Landgoed Theede minder dan 5 hectare nieuwe natuur is voorzien.
4.4. In het door Praedium Coöperatie opgestelde "Inrichtings- en beeldkwaliteitsplan Landgoed Theede" van oktober 2014 (hierna: het inrichtingsplan) dat behoort bij de ruimtelijke onderbouwing "Ruimtelijke onderbouwing Landgoed Theede, Gemeente Sint-Michielsgestel" (hierna: ruimtelijke onderbouwing) is ingegaan op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de gronden waarop het landgoed is voorzien. In de ruimtelijke onderbouwing staat onder meer dat in de omgeving van Landgoed Theede meerdere landgoederen liggen en dat de ontwikkeling van het landgoed past binnen de zone van landgoederen aan de zuidzijde van Sint-Michielsgestel. Verder staat in de ruimtelijke onderbouwing dat de voorziene inrichting van Landgoed Theede is gebaseerd op de kennis van de aanwezige waarden en kenmerken. Zo staat in het inrichtingsplan onder meer dat het gebied waar Landgoed Theede is voorzien zich kenmerkt door rechtlijnige en rationele verkaveling en dat het landgoed hierbij aansluit. Daarnaast zijn verschillende ingrepen voorzien om de ecologische en waterhuishoudkundige waarden van het gebied verder te ontwikkelen, bijvoorbeeld door een natte zone ter plaatse van de bestaande sloot aan de Heidijk. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen Natuurgroep Gestel heeft aangevoerd op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6.9, derde lid, van de Verordening. Evenmin geeft het aangevoerde aanleiding voor het voorlopige oordeel dat de raad, gelet op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het plan aldus vast te stellen.
5. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen Natuurgroep Gestel heeft aangevoerd vooralsnog geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden. Het verzoek van Natuurgroep Gestel moet daarom worden afgewezen.
Het verzoek van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]
6. Het verzoek van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is, naar ter zitting is bevestigd, beperkt tot de afwijkingsbevoegdheid voor het bouwen voor de voorgevelrooilijn in artikel 7, lid 7.4.3, van de planregels.
7. In het beroepschrift betogen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat de raad ten onrechte bij de gewijzigde vaststelling van het plan artikel 7, lid 7.4.3, aan de planregels heeft toegevoegd. Volgens hen had de raad het ontwerpplan opnieuw ter inzage moeten leggen. Verder betogen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat de raad ten onrechte een afwijkingsbevoegdheid voor het bouwen voor de voorgevelrooilijn in het plan heeft opgenomen, omdat in het buitengebied slechts één bouwplan bestaat waarbij bebouwing is voorzien voor de voorgevelrooilijn. Verder willen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] dat in de planregels wordt bepaald dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is in het geval gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid.
7.1. Ingevolge artikel 7, lid 7.2.2, aanhef en onder c, van de planregels geldt binnen de bestemming "Bedrijf" voor het bouwen van bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak onder meer de voorwaarde dat gebouwen niet voor de gevellijn gebouwd mogen worden.
Ingevolge artikel 7, lid 7.4.3, kan het bevoegd gezag een afwijking verlenen om in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.2, aanhef en onder c, toe te staan bedrijfsgebouwen voor de voorgevelrooilijn te bouwen indien onder andere is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de uitbreiding dient qua functie en schaal te passen in de omgeving;
b. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
c. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
d. de afstand tot de openbare weg dient 5 m te bedragen.
7.2. [appellant sub 2A] woont op een afstand van ongeveer 500 m van het dichtstbijzijnde plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het perceel Monseigneur Hermuslaan 68/70, waar het bedrijf [van partij A] gevestigd is. De afstand tussen het perceel van [appellant sub 2B] en dit perceel bedraagt ongeveer 150 m. Tussen de percelen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en het perceel Monseigneur Hermuslaan 68/70 staan bomen. Verder hebben [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ter zitting bevestigd dat zij alleen zicht hebben op de achterzijde van het bedrijf. De bestreden afwijkingsbevoegdheid betreft evenwel het afwijken van de voorgevelrooilijn. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet boven alle twijfel verheven is dat zij niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt, zodat het verzoek niet reeds hierom wordt afgewezen.
7.3. Ter zitting hebben [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] verklaard dat het verzoek er alleen op gericht is om te voorkomen dat het bouwplan voor de bedrijfsuitbreiding op het perceel Monseigneur Hermuslaan 68/70 wordt gerealiseerd, omdat hiervoor toepassing moet worden gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 7, lid 7.4.3, van de planregels. De voorzieningenrechter stelt vast dat nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen op het perceel Monseigneur Hermuslaan 68/70 is ingediend. Uit het verhandelde ter zitting leidt de voorzieningenrechter verder af dat een dergelijke aanvraag niet op korte termijn te verwachten is. Bovendien zal de bodemzaak op 6 en 7 juni 2016 op zitting worden behandeld, waardoor een uitspraak binnen afzienbare termijn te verwachten valt.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat in zoverre geen onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te verwachten zijn. Dit betekent dat thans een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt, waardoor het verzoek dient te worden afgewezen.
Mocht tot het moment dat uitspraak wordt gedaan in de bodemzaak toch uitvoering worden gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 7, lid 7.4.3, van de planregels en daardoor voor een onomkeerbare situatie worden gevreesd, dan kunnen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening indienen.
Conclusie en proceskosten
8. De verzoeken van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en Natuurgroep Gestel worden afgewezen. Dit betekent dat het bestemmingsplan met de openbaarmaking van deze uitspraak in werking treedt.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Nijholt, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Nijholt
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2016
767.